icon

Prejudiciële vragen over de Peeters/Gatzen vordering

Sinds 1983 kennen we in het insolventierecht de zogenaamde “Peeters/Gatzen-vordering”. In dat jaar werd door de Hoge Raad in de zaak Peeters / Gatzen namelijk een standaardarrest gewezen over een bijzondere bevoegdheid van de faillissementscurator. Namelijk: de bevoegdheid om op basis van onrechtmatige daad een vordering in te stellen tegen een derde die de schuldeisers benadeelt. Ook als de gefailleerde zelf die bevoegdheid niet had. Volgens de Hoge Raad vloeit die bevoegdheid van de curator onder omstandigheden voort uit zijn taak de belangen van de gezamenlijk schuldeisers te behartigen. De opbrengst van zo’n vordering valt in het boedelactief en komt derhalve de gezamenlijke schuldeisers ten goede.

De bevoegdheid tot het geldend maken van dergelijke vorderingen ontleent de curator aan de hem in art. 68 lid 1 Fw gegeven opdracht tot beheer en vereffening van de failliete boedel. Deze bevoegdheid strekt zich niet uit tot een vordering van de curator ten behoeve van individuele schuldeisers.

Op 8 september 2017 heeft de Hoge Raad prejudiciële vragen aan het Hof van Justitie gesteld ten aanzien van zo’n Peeters/Gatzen-vordering.

De feiten

Een vennootschap die de deurwaarderspraktijk uitoefent heeft een zichtrekening (betaalrekening) bij Fortis in België. Die zichtrekening wordt gebruikt voor incasso’s op Belgische debiteuren. De vennootschap heeft ook een kwaliteitsrekening bij Rabobank. Op enig moment heeft de enig bestuurder en aandeelhouder van de vennootschap gelden van de kwaliteitsrekening overgeboekt naar de zichtrekening, waarna hij in totaal € 550.000,– in contanten heeft opgenomen. Betrokkene is daarop uit zijn ambt ontzet wegens verduistering van de hem toevertrouwde gelden. Daarnaast is hij door de strafrechter tot een gevangenisstraf veroordeeld. De vennootschap en betrokkene privé zijn inmiddels failliet verklaard; hun faillissementen worden geconsolideerd afgewikkeld.

De curator stelt nu een Peeters/Gatzen-vordering in jegens Fortis en vordert betaling van de opgenomen gelden.

Rechtsmacht
Zowel de rechtbank als het hof hebben zich bevoegd verklaard van de vordering van de curator kennis te nemen, daartoe overwegende dat de door de curator ingestelde vordering zijn grondslag uitsluitend vindt in beide faillissementen en daarom onder het toepassingsgebied van Verordening (EG) nr. 1346/2000 betreffende insolventieprocedures (“Insolventieverordening”) valt. De rechtbank wijst de vordering van de curator toe. In hoger beroep tegen het eindvonnis stelt het hof tussentijds cassatieberoep open tegen de beslissing over de rechtsmacht. Het cassatiemiddel klaagt onder meer dat het hof heeft miskend dat de door de curator ingestelde vordering wordt beheerst door Verordening (EG) nr. 44/2001 betreffende de rechterlijke bevoegdheid, de erkenning en de tenuitvoerlegging van beslissingen in burgerlijke en handelszaken (hierna: EEX-Verordening) en niet door de Insolventieverordening. Volgens het onderdeel valt een Peeters/Gatzen-vordering niet onder de uitzondering van art. 1 lid 2, aanhef en onder b, EEX-Verordening, nu deze vordering haar grondslag vindt in de gemeenschappelijke regels van het burgerlijk recht en dus niet rechtstreeks voortvloeit uit de specifieke afwijkende regels voor faillissementsprocedures.

Prejudiciële vragen

De Hoge Raad houdt iedere beslissing aan en legt het volgende drietal prejudiciële vragen voor aan het Hof van Justitie:

(i) Moet een Peeters/Gatzen-vordering worden beschouwd als een uitzondering onder art. 1 lid 2, aanhef en onder b, van de EEX-Verordening (een vordering die rechtstreeks voortvloeit uit specifieke afwijkende regels voor faillissementsprocedures), waarmee de vordering buiten het toepassingsgebied van deze verordening zou vallen?

(ii) Indien vraag (i) bevestigend wordt beantwoord en de betreffende vordering derhalve wordt bestreken door de Insolventieverordening, wordt deze vordering dan beheerst door het recht van de lidstaat waar de insolventieprocedure is geopend krachtens art. 4 lid 1 van de Insolventieverordening zowel wat betreft de bevoegdheid van de curator tot het instellen van deze vordering als wat betreft het op deze vordering toepasselijke materiële recht?

(iii) Indien vraag (ii) bevestigend wordt beantwoord, dient de rechter van de lidstaat waar de insolventieprocedure is geopend dan rekening te houden, al dan niet naar analogie, met (kort gezegd) het bepaalde in art. 13 Insolventieverordening en art. 17 van Verordening (EG) nr. 864/2007 (mede in verbinding met art. 13 Insolventieverordening) ("Rome II")?

Wij houden u op de hoogte van verdere ontwikkelingen.


Sandrine Piet is niet meer werkzaam bij Wieringa Advocaten. Indien u een vraag heeft naar aanleiding van deze blog dan kunt u zich wenden tot onderstaande contactpersoon van het praktijkgebied bedrijven in moeilijkheden.

Heeft u vragen?

Dit veld is bedoeld voor validatiedoeleinden en moet niet worden gewijzigd.
Prejudiciële vragen over de Peeters/Gatzen vordering

Schrijf u in voor onze nieuwsbrief

Schrijf u in voor onze nieuwsbrief