Praktijkgebieden: Bestuursrecht, Ruimtelijke ordening
De Algemene wet bestuursrecht (Awb) wordt steeds moderner. Reeds op 1 juli 2004 is Afdeling 2.3 van de Awb in werking getreden, waarin het verkeer langs elektronische weg tussen burgers en bestuursorganen wordt geregeld. Naar verwachting zal in 2018 de Wet modernisering elektronisch bestuurlijk verkeer in werking treden.
Eerder schreven wij al over de mogelijkheden van het indienden van een bezwaarschrift per e-mail.
In een recente uitspraak van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State (hierna: de Afdeling) verstuurde het bestuursorgaan het besluit per e-mail maar later ook per post. Hoe zit het in een dergelijk geval met de bezwaartermijn?
Bezwaartermijn volgens de Awb
Op grond van artikel 6:7 Awb bedraagt de termijn voor het indienen van een bezwaar- of beroepschrift zes weken. De termijn voor het indienen van een bezwaarschrift vangt, ingevolge artikel 6:8 Awb, aan met ingang van de dag na die waarop het besluit op de voorgeschreven wijze is bekendgemaakt. Ingevolge artikel 3:41 van de Awb geschiedt de bekendmaking van besluiten die tot een of meer belanghebbende zijn gericht, door toezending of uitreiking aan hen, onder wie begrepen de aanvrager.
Uitspraak AbRvS 11 oktober 2017, ECLI:NL:RVS:2017:2744
In onderhavige zaak had appellant (per e-mail) op grond van de Wob een verzoek ingediend om openbaarmaking van een aantal documenten bij de Koninklijke Beroepsorganisatie van Gerechtsdeurwaarders (hierna: het bestuur). Bij besluit van 11 augustus 2015 werd dit verzoek deels ingewilligd. Het bestuur verstuurde dit besluit per e-mail op 11 augustus 2015 aan appellant en later ook per brief. Appellant maakte op 23 september 2015 bezwaar tegen dit besluit, dit bezwaar zou echter één dag te laat zijn ingediend indien het toezenden van het besluit via de e-mail zou gelden als de bekendmaking van het besluit in de zin van artikel 3:41 Awb.
De Afdeling boog zich over de vraag of het bezwaarschrift binnen de wettelijke termijn was ingediend. De Afdeling overwoog in dat kader dat ingevolge artikel 2:14, eerste lid van de Awb een bestuursorgaan een bericht dat tot een of meer geadresseerden is gericht, elektronisch kan verzenden voor zover de geadresseerde kenbaar heeft gemaakt dat hij langs deze weg voldoende bereikbaar is. Naar het oordeel van de Afdeling had het bestuur zich terecht op het standpunt gesteld dat appellant kenbaar heeft gemaakt langs elektronische weg bereikbaar te zijn. Hiervoor achtte de Afdeling het van belang dat appellant het Wob-verzoek zelf via de e-mail had ingediend en dat het bestuur de ontvangst hiervan ook per e-mail had bevestigd. Ook hechtte de Afdeling waarde aan het gegeven dat uit de dossierstukken bleek dat ook alle overige communicatie had plaatsgevonden langs elektronische weg. Tussen het bestuur en appellant bestond in andere woorden volgens de Afdeling een bestendige e-mailpraktijk die maakte dat appellant langs elektronische weg bereikbaar was. De Afdeling wees in dat kader op eerdere door haar gedane uitspraken van 17 februari 2010 (ECLI:NL:RVS:2010:BL4121) en van 29 april 2008 (ECLI:NL:RVS:2008:BD0772).
Nu er een bestendige e-mailpraktijk bestond tussen het bestuur en appellant en het bestuur voldoende aannemelijk had gemaakt dat het e-mail bericht ook daadwerkelijk was verzonden overwoog de Afdeling dat dat besluit op de datum van de verzending van de e-mail bekend was gemaakt aan appellant in de zin van artikel 3:41 Awb. De stelling van appellant dat het besluit ook per gewone post aan hem was toegezonden en hem pas een week na de gestelde verzenddatum had bereikt was volgens de Afdeling gelet op het voorgaande niet meer relevant. De termijn waarbinnen bezwaar kon worden gemaakt ving immers volgens de Afdeling aan een dag na de verzending van het besluit per e-mail.
Conclusie
Blijkens deze uitspraak kan het toezenden van een besluit onder de strekking van artikel 2:14 Awb vallen en dientengevolge via de elektronische weg bekend worden gemaakt in de zin van artikel 3:41 Awb. Het is dus voor belanghebbenden en diens gemachtigden van belang om te beseffen dat bij verzending van een besluit per e-mail het mogelijk is dat de volgende dag de bezwaartermijn al gaat lopen.
Roos de Grave is niet meer werkzaam bij Wieringa Advocaten. Indien u een vraag heeft naar aanleiding van deze blog dan kunt u zich wenden tot onderstaande contactpersoon van het praktijkgebied bestuursrecht.
Door het leggen van conservatoir (derden) beslag worden vermogensbestanddelen van een wederpartij per direct bevroren. Er kan geen overdracht meer plaatsvinden en in bepaalde gevallen kunnen vermogensbestanddelen zelfs elders in bewaring worden gegeven. Deze actie kan druk zetten op de wederpartij waardoor een snelle oplossing kan worden bereikt.
Beslaglegging moet wel altijd worden gevolgd door een bodem of arbitrage procedure, tenzij eerder een buitengerechtelijke oplossing wordt bereikt.
Onterecht leggen van beslag moet worden voorkomen; het kan leiden tot een schadevergoedingsactie.
Wij onderzoeken graag of dit rechtsmiddel in uw situatie tot een spoedige oplossing kan leiden.
Snel een uitspraak nodig van de rechter over een bepaalde urgente situatie? In dat geval is een kort geding een oplossing voor uw situatie. De rechter geeft een voorlopig oordeel waaraan partijen zich al dan niet op straffe van een dwangsom dienen te houden.
Wij denken graag mee over de voor uw situatie passende juridische oplossing.
Dit is in het civiele en bestuurlijke recht de procedure die (al dan niet na hoger beroep) leidt tot een definitieve beslechting van het geschil. Anders dan in een kort geding ligt de nadruk hier veel meer op een schriftelijke uitwisseling van processtukken.
Wij onderzoeken graag of dit de aangewezen procedure is voor uw geschil.
Een partij die zich beroept op de rechtsgevolgen van de door haar gestelde feiten of rechten moet deze bewijzen. Voorafgaand aan iedere gewenste procedure moet derhalve de bewijspositie worden bekeken.
Soms is het bewijs nog niet voldoende in handen van de cliënt. In dat geval is nadere actie gewenst. Te denken valt dan bijvoorbeeld aan het instellen van een (voorlopig) getuigenverhoor of het afdwingen van het verkrijgen van inzage in bepaalde documenten die zich bij de wederpartij bevinden (exhibitieplicht).
Wij zoeken graag met u naar de mogelijkheden om uw bewijsprobleem op te lossen.
Soms ontstaat er in een onderneming een intern geschil tussen aandeelhouders of tussen het bestuur en (enkele) aandeelhouders. Dit kan bijvoorbeeld gaan over de te volgen strategie van de onderneming. In dat geval kan aan de Ondernemingskamer, een speciaal daarvoor geëquipeerde afdeling van het Hof Amsterdam -- bij ons kantoor om de hoek -- een onderzoek naar de gang van zaken binnen de onderneming worden gevraagd. Zo'n onderzoek kan worden voorafgegaan door het vragen van voorlopige voorzieningen, zoals het schorsen van een bestuurder voor de duur van de procedure of het tijdelijk ontnemen van het stemrecht van een aandeelhouder.
Wij denken graag mee over de voor uw situatie passende oplossing.