icon

Matigingsgronden uit artikel 2:248 lid 4 BW voor collectieve bestuurdersaansprakelijkheid zijn limitatief

In de Serie bestuurdersaansprakelijkheid

Bestuurdersaansprakelijkheid bij faillissement

Als een BV failleert, zal de curator onderzoeken of er redenen zijn om de bestuurders aansprakelijk te stellen. Indien het bestuur zijn taak kennelijk onbehoorlijk heeft vervuld en aannemelijk is dat dit een belangrijke oorzaak is van het faillissement is in beginsel iedere bestuurder jegens de boedel hoofdelijk aansprakelijk voor het faillissementstekort (artikel 2:248 lid 1 BW) (zie ook onze blog van 3 november 2017).

Matigingsbevoegdheid van de rechter in geval van bestuurdersaansprakelijkheid

De rechter is evenwel op grond van artikel 2:248 lid 4 BW bevoegd het bedrag waarvoor de (individuele) bestuurders aansprakelijk zijn, te matigen. Artikel 2:248 lid 4 BW luidt als volgt.

“De rechter kan het bedrag waarvoor de bestuurders aansprakelijk zijn verminderen indien hem dit bovenmatig voorkomt, gelet op de aard en de ernst van de onbehoorlijke taakvervulling door het bestuur, de andere oorzaken van het faillissement, alsmede de wijze waarop dit is afgewikkeld. De rechter kan voorts het bedrag van de aansprakelijkheid van een afzonderlijke bestuurder verminderen indien hem dit bovenmatig voorkomt, gelet op de tijd gedurende welke die bestuurder als zodanig in functie is geweest in de periode waarin de onbehoorlijke taakvervulling plaats vond.”

De Hoge Raad over matigingsgronden

In zijn arrest van 13 mei 2022 (Hoge Raad 13 mei 2022, ECLI:NL:HR:2022:691) heeft de Hoge Raad overwogen dat de opsomming in de eerste zin van artikel 2:248 lid 4 BW limitatief is (en er dus niet ook nog andere collectieve matigingsgronden zijn).

Het arrest en de achtergrond worden hieronder op hoofdlijnen besproken.

Feiten faillissement en bestuurdersaansprakelijkheid

Een vennootschap werd failliet verklaard met aanstelling van een curator. De curator heeft een bestuurdersaansprakelijkheidsprocedure tegen de bestuurder en de indirect bestuurder van de failliet gestart en gevorderd dat (i) de rechtbank voor recht verklaart de bestuurder en indirect bestuurder hun taak als bestuurder, respectievelijk indirect bestuurder, van de failliet kennelijk onbehoorlijk hebben vervuld en aansprakelijk zijn voor het faillissementstekort en (ii) de bestuurder en indirect bestuurder hoofdelijk te veroordelen tot betaling van het faillissementstekort.

De rechtbank heeft deze vorderingen toegewezen, welke veroordeling door het hof werd bekrachtigd.

Beroep op matigingsgronden niet gehonoreerd door hof

De bestuurder deed een beroep op matiging op grond van artikel 2:248 lid 4 BW. Het hof honoreert dat beroep niet en overweegt – geparafraseerd – als volgt.

De bestuurder en indirect bestuurder doen een beroep op matiging van het bedrag waarvoor zij aansprakelijk is op grond van artikel 2:248 lid 4 BW. Het hof ziet echter geen aanleiding om over te gaan tot matiging. Er is sprake van kennelijk onbehoorlijke taakvervulling en er is geen sprake van een onbelangrijk verzuim. Het is niet aannemelijk geworden dat er andere belangrijke oorzaken van het faillissement zijn geweest en er zijn evenmin aanwijzingen dat de boedel onjuist is afgewikkeld door de curator.

Hoge Raad: matigingsgronden in artikel 2:248 lid 4 eerste zin BW zijn limitatief

De bestuurder en indirect bestuurder laten het er niet bij zitten en gaan in cassatie.

Zij klagen dat het hof heeft miskend dat de opsomming van de collectieve matigingsgronden in artikel 2:248 lid 4, eerste volzin, BW niet limitatief is. Het hof kon daarom niet volstaan met de constatering dat er sprake is van kennelijk onbehoorlijke taakvervulling, dat geen sprake is van een onbelangrijk verzuim, dat niet aannemelijk is geworden dat er andere oorzaken van het faillissement zijn geweest en evenmin dat de curator de boedel onjuist heeft afgewikkeld, menen zij.

De Hoge Raad gaat daar niet in mee. Artikel 2:248 lid 4, eerste volzin, BW bepaalt dat de rechter het bedrag waarvoor de bestuurders aansprakelijk zijn, kan verminderen indien hem dit bovenmatig voorkomt, gelet op de aard en de ernst van de onbehoorlijke taakvervulling door het bestuur, de andere oorzaken van het faillissement, alsmede de wijze waarop dit is afgewikkeld. De rechter kan voorts het bedrag van de aansprakelijkheid van een afzonderlijke bestuurder verminderen indien hem dit bovenmatig voorkomt, gelet op de tijd gedurende welke die bestuurder als zodanig in functie is geweest in de periode waarin de onbehoorlijke taakvervulling plaats vond (artikel 2:248 lid 4, tweede volzin, BW).

De Hoge Raad overweegt dat zowel uit de tekst als uit de parlementaire geschiedenis van artikel 2:248 lid 4, eerste volzin, BW blijkt dat de gronden voor vermindering van het bedrag waarvoor de bestuurders aansprakelijk zijn, in deze bepaling limitatief zijn opgesomd. De Hoge Raad doet de zaak verder af zonder motivering (conform artikel 81 lid 1 RO). De bestuurders worden in het ongelijk gesteld en zijn aansprakelijk voor het volledige faillissementstekort, conform het vonnis van de rechtbank en zoals het hof eerder al had bekrachtigd.

Wieringa advocaten is u graag van dienst

Deze blog is onderdeel van de Serie bestuurdersaansprakelijkheid .

Als u vragen hebt over bestuurdersaansprakelijkheid, neem dan gerust contact met ons op. Wij hebben ruime ervaring met het adviseren van bestuurders over het beperken van aansprakelijkheidsrisico’s en het procederen aan zowel de kant van de bestuurder als diens wederpartij. Wieringa Advocaten is u graag van dienst.

Heeft u vragen?

Dit veld is bedoeld voor validatiedoeleinden en moet niet worden gewijzigd.
Matigingsgronden uit artikel 2:248 lid 4 BW voor collectieve bestuurdersaansprakelijkheid zijn limitatief

Schrijf u in voor onze nieuwsbrief

Schrijf u in voor onze nieuwsbrief