icon

Vergoeding proceskosten door stilzittende overheid; wie is de baas?

Procederen kost tijd en geld, dat is een gegeven waar je je bij neer moet leggen. Wanneer een procedure vervolgens met een goed resultaat wordt afgesloten, dan worden de kosten vaak voor lief genomen. Bovendien, degene die gelijk krijgt, heeft in de regel recht op een proceskostenvergoeding.

Dat is ook het geval in bestuursrechtelijke procedures. Uitgangspunt is dat, wanneer de procedure wordt gewonnen, de overheid een forfaitaire proceskostenvergoeding moet betalen, dat wil zeggen een bepaald bedrag per proceshandeling. Gaat het nog om de bezwaarfase, dan moet het verzoek om een proceskostenvergoeding wel zijn ingediend vóórdat op het bezwaar is beslist. Het is daarom verstandig dit altijd direct in het bezwaarschrift op te nemen.

Maar wat nu als het bezwaar erop is gericht om een stilzittend bestuursorgaan weer op gang te krijgen, en het bezwaar zich richt tegen het niet tegen nemen van een beslissing op een aanvraag? Omdat de wet vaak voorziet in termijnen waarbinnen het bestuursorgaan moet beslissen, maar dit in de praktijk meestal niet gebeurt, zal een dergelijk bezwaar vaak gegrond moeten worden verklaard. En dan? Procedure gewonnen, en kosten gemaakt (bijvoorbeeld omdat een advocaat het bezwaarschrift indiende), dus ook vergoeding van de kosten?

Daarover zijn de meningen verdeeld. Een van de drie hoogste bestuursrechtelijke instanties in Nederland, de Afdeling bestuursrechtspraak, stelt zich op het standpunt dat artikel 7:15 Awb, de basis voor de proceskostenvergoeding, niet voorziet in het vergoeden van kosten van een stilzittende overheid. Kort gezegd omdat het artikel bepaalt dat kosten worden vergoed indien het aangevochten besluit wordt herroepen. En omdat het bezwaar juist is gericht tegen het niet nemen van een besluit, is er ook geen besluit dat wordt herroepen, aldus de Afdeling bestuursrechtspraak.

Een van de andere hoogste bestuursrechtelijke instanties, de Centrale Raad van Beroep, denkt daar anders over. Uit de parlementaire geschiedenis leidt de Centrale Raad af dat niet is beoogd om het vergoeden ingeval van een bezwaar tegen niet tijdig beslissen categoraal uit te sluiten. Het enkele feit dat de term “herroepen” wordt gebruikt staat daarom niet in de weg aan het toekennen van een proceskostenvergoeding, aldus de Centrale Raad.

Kortom, het is afhankelijk van welke instantie in hoger beroep bevoegd, en dus van de aard van de zaak, of aanleiding wordt gezien om de kosten te vergoeden. Dit is niet wenselijk, vindt ook de Rechtbank Den Haag.

In een uitspraak van eerder dit jaar oordeelt de rechtbank – in een zaak die uiteindelijk in hoger beroep door de Afdeling bestuursrechtspraak zou moeten worden behandeld – dat het wenselijk en noodzakelijk is dat beide colleges hun rechtspraak op één lijn brengen. Hierbij wordt in aanmerking genomen dat dit ook in de literatuur is bespleit, waarbij de opvatting van de Centrale Raad de voorkeur heeft. De rechtbank sluit zich hierbij aan, en geeft daarmee een duidelijk signaal af. Het is nog niet bekend of de Afdeling zelf ook “om” gaat, en oordeelt dat het stilzittende bestuursorgaan, dat daarop wordt aangesproken in bezwaar, proceskosten moet vergoeden.

Lees hier de uitspraak.


Femke van Ooijen is niet meer werkzaam bij Wieringa Advocaten. Indien u een vraag heeft naar aanleiding van deze blog dan kunt u zich wenden tot onderstaande contactpersoon van het praktijkgebied bestuursrecht.

Heeft u vragen?

Dit veld is bedoeld voor validatiedoeleinden en moet niet worden gewijzigd.
Vergoeding proceskosten door stilzittende overheid; wie is de baas?

Schrijf u in voor onze nieuwsbrief

Schrijf u in voor onze nieuwsbrief