icon

Laat ze vrij!

De voorpagina van De Telegraaf laat vandaag aan duidelijkheid niets te wensen over. De redactie van De Telegraaf, de Nederlandse Vereniging van Journalisten en het Genootschap van Hoofdredacteuren zijn allemaal zeer verbolgen over het feit dat twee Telegraaf journalisten in gijzeling zijn genomen door de Rechter Commissaris (RC) te Den Haag. De gijzeling is gelast omdat de journalisten weigeren de identiteit te onthullen van de bronnen die hen op het spoor hebben gezet van “de AIVD affaire” -het lekken van staatsgeheime informatie door medewerkers van de AIVD. Over die kwestie (en het afluisteren door justitie van beide journalisten) schreven wij al eerder.

Hoe ligt de onderhavige gijzeling nu juridisch? Ligt het gelijk bij de RC of bij de (organisaties van) journalisten?
Centraal staat dat een getuige in een strafzaak (en dat zijn de journalisten op dit moment) moet antwoorden op de hem gestelde vragen. Doet hij dat niet en komt hem geen beroep toe op een verschoningsrecht, dan kan de RC hem “in gijzeling stellen” (art. 221 Wetboek van Strafvordering). De RC doet daarvan binnen 24 uur verslag aan de rechtbank, die op zijn beurt binnen 48 uur daarna beslist over de voortzetting van de gijzeling. Die procedure wordt uiteraard ook in deze zaak gevolgd.

Maar… komt journalisten dan geen beroep toe op zo'n verschonings-recht? Ja en nee.
Journalisten horen niet tot de groep aan wie in het Wetboek van Strafvordering een dergelijk recht is toegekend (artsen, advocaten, geestelijken, familieleden, mede-verdachten). Dat zou ook vrij lastig zijn: het is veel moeilijker vast te stellen of iemand journalist is, dan bijvoorbeeld of deze arts of advocaat is. Maar daarmee is de kous nog niet af. De Vrijheid van Meningsuiting speelt in dit alles ook een belangrijke rol. In de jurisprudentie is uitgemaakt dat (de uitwerking van) dit grondrecht met zich mee kan brengen dat journalisten hun bronnen niet hoeven te noemen. Kan brengen. Anders dan bij advocaten, geestelijken e.d. is het verschoningsrecht van een journalist dus niet absoluut.

Het grondrecht Vrijheid van Meningsuiting is niet alleen opgenomen in de Nederlandse Grondwet, maar ook in het Europees Verdrag voor de Rechten van de Mens (in artikel 10). De “bewaking” van dat verdrag is opgedragen aan het Europese Hof voor de Rechten van de Mens (EHRM) te Straatsburg. In 1996 deed het EHRM in de zogenaamde “Goodwin zaak” een baanbrekende uitspraak over het beschermen van bronnen door journalisten.
Als die hun bronnen niet geheim kunnen houden, “the vital public-watchdog role of the press may be undermined and the ability of the press to provide accurate and reliable information may be adversely affected“, aldus het Hof. Journalisten bevelen hun bron te onthullen is daarom in strijd met artikel 10 EVRM, tenzij een dergelijk bevel gerechtvaardigd kan worden door een “overriding requirement in the public interest“, als verwoord in lid 2 van artikel 10 EVRM. Dat moet echter volgens het Hof niet te snel aanwezig worden geacht.

Het oordeel van het EHRM is nog in hetzelfde jaar overgenomen door de Hoge Raad:
Het arrest van het EHRM brengt mee dat moet worden aanvaard dat uit het eerste lid van artikel 10 van het EVRM voor een journalist in beginsel het recht voortvloeit zich te verschonen van het beantwoorden van een hem gestelde vraag indien hij daardoor het bekend worden van zijn bron zou riskeren, maar dat de rechter een beroep op dit recht niet hoeft te honoreren wanneer hij van oordeel is dat in de bijzondere omstandigheden van het gegeven geval openbaring van die bron in een democratische samenleving noodzakelijk is met het oog op een of meer van de in het tweede lid van voormelde verdragsbepaling bedoelde, door degene die de journalist als getuige doet horen, te stellen, en zonodig, aannemelijk te maken belangen.

Daar hangt het nu op in deze zaak. Een belangenafweging tussen enerzijds de vrijheid van informatievergaring en -verstrekking en anderzijds de nationale veiligheid en andere belangen van de democratische samenleving als verwoord in artikel 10, lid 2 EVRM. De RC vindt dat laatstgenoemd belang en “het belang om verdere verspreiding van vertrouwelijke mededelingen en gegevens te voorkomen” in casu de doorslag moeten geven. “De integriteit van de Nationale Veiligheidsdienst is in een democratische samenleving een groot goed. Het is van belang dat de onderste steen boven komt in een onderzoek naar aantasting van die integriteit, mede ter voorkoming van nieuwe integriteitaantastingen“, aldus de RC (klik hier voor de volledige overwegingen van de RC).

Heeft de RC gelijk? Dat zal de Rechtbank morgen dus moeten uitmaken. Feit is natuurlijk wel dat als de betreffende journalisten hun werk niet hadden gedaan, het lek helemaal niet (althans niet zo snel) boven water was gekomen. Hen nu dwingen hun bron te noemen zal bijdragen aan het opdrogen van dergelijke bronnen in de toekomst.
Bovendien kan men zich afvragen of de gijzeling zijn doel wel zal dienen. Een beetje journalist blijft zijn bron beschermen, tenzij er sprake is van levensgevaarlijke situaties. Je hoeft niet veel afleveringen van Lou Grant of de doorsnee advocatenserie te hebben gezien om te beseffen dat er een zekere eer in zit “te moeten zitten voor de vrijheid van meningsuiting”. Zeker waar zij gesteund worden door hun beroepsvereniging en het genootschap van hoofdredacteuren zullen deze journalisten, gijzeling of niet, hoogstwaarschijnlijk niet van mening gaan veranderen.
Zijn dit slechts pragmatische overwegingen? We zullen het morgen zien…

(zie ook de update bij dit artikel van twee dagen later).

Heeft u vragen?

Dit veld is bedoeld voor validatiedoeleinden en moet niet worden gewijzigd.
Laat ze vrij!

Schrijf u in voor onze nieuwsbrief

Schrijf u in voor onze nieuwsbrief