Praktijkgebieden: Intellectuele eigendom
De elektronische versie van de NRC meldt vandaag dat de ethische rubriek “Gewetensvragen” die sinds enkele weken in het gratis dagblad De Pers verschijnt inhoudelijk wel heel veel overeenstemming vertoont met een vergelijkbare rubriek in The New York Times. In “Gewetensvragen” -(doorscrollen naar onderen) behandelt ethicus Alexander Von Schmid iedere zaterdag twee vragen over min of meer ethische dilemma’s. In The New York Times doet Randy Cohen sinds 1999 hetzelfde op de pagina “The Ethicist”.
Het NRC artikel stelt dat van de acht vragen die tot nu toe in De Pers behandeld zijn er zeven “vrijwel letterlijk overgenomen” zijn van de pagina’s van Cohen. Daarbij heeft geen bronvermelding plaatsgevonden. Ter illustratie legt de NRC op haar website in een apart Word document de zeven vragen en antwoorden uit beide kranten naast elkaar.Volgens de Nederlandse ethicus is er niets aan de hand: “Ik behandel algemene gewetensvragen”, zo antwoordt hij de NRC journalist. “Daarbij is geen bronvermelding vereist. Ik wek niet de suggestie dat de gewetensvragen door lezers zijn ingestuurd.”
Dat laatste moge relevant zijn voor de ethische beoordeling van deze casus, auteursrechtelijk speelt het geen rol. (Overigens worden lezers onderaan iedere aflevering opgeroepen hun eigen ethische kwesties te mailen. Die oogst is kennelijk gering). Randy Cohen verklaart dan ook resoluut aan de NRC journalist: “Dit is plagiaat, absoluut. […] The cheating ethicist: dit is echt fantastisch.”
Heeft hij gelijk? Vergelijking van de artikelen in het bovengenoemde Word document toont aan dat de casussen inderdaad vrijwel 1 op 1 zijn overgenomen. Dat geldt echter niet voor de inhoudelijke behandeling daarvan. Hoewel die in een aantal gevallen wel kenmerkende gelijkenissen heeft (vergelijk het “bijtende hond” dilemma in het Word document of in het NRC artikel) is het meestal toch wel zo dat de Nederlandse auteur zijn eigen visie geeft. Maar is dat voldoende om aan een auteursrechtelijke claim te ontkomen?
Rechters kijken in gevallen als deze of auteursrechtelijk beschermde elementen uit het oorspronkelijke werk herkenbaar zijn overgenomen in het nieuwe werk. Als dat inderdaad wordt geconstateerd dan is de zaak daarmee nog niet beklonken: de totaalindruk die beide werken achterlaten is uiteindelijk beslissend. Daarbij is het overigens van belang te bedenken dat het auteursrecht geen bescherming geeft aan een idee, maar alleen aan de concrete vormgeving daarvan.
Toepassing van deze criteria op het onderhavige geval brengt mij tot de conclusie dat ik wel een positief procesadvies zou durven afgeven. Een oplettende lezer wees mij erop dat het nog maar de vraag is of meneer Cohen (dan wel The New York Times) daar iets aan heeft. De casussen zijn immers, zo mogen wij aannemen, niet door hem geformuleerd, maar door de NYT lezers.Het auteursrecht terzake (hetwelk alleen de formulering van de casus omvat en niet de casus als zodanig) ligt bij de inzender. Opmerking verdient daarbij overigens dat zij als “licentiehouder” van de inzender ook niet machteloos zijn.
Interessanter is echter de vraag of de schrijver problemen had kunnen voorkomen door een bronvermelding op te nemen. Daarmee hadden bijvoorbeeld de casussen als citaat kunnen worden gepresenteerd.Anders dan veelal wordt gedacht is een citaat echter zeker niet onder alle omstandigheden toegelaten. Volgens de Auteurswet (art. 15a) mag citeren alleen in een “aankondiging, beoordeling, polemiek of wetenschappelijke verhandeling of […] een uiting met een vergelijkbaar doel.” Ik weet nog niet zo net of een ethische rubriek wel in één van deze categorieën kan worden geplaatst. De wetenschappelijke verhandeling zou nog de meeste kansen bieden, maar zelfs “gratis kwaliteitskrant” De Pers lijkt daarvoor iets te dun. In dat geval had gewoon toestemming gevraagd moeten worden aan de inzender van de casus. En voorzover de beantwoording qua formulering te dicht tegen die van Cohen aanligt, van hem.
Door het leggen van conservatoir (derden) beslag worden vermogensbestanddelen van een wederpartij per direct bevroren. Er kan geen overdracht meer plaatsvinden en in bepaalde gevallen kunnen vermogensbestanddelen zelfs elders in bewaring worden gegeven. Deze actie kan druk zetten op de wederpartij waardoor een snelle oplossing kan worden bereikt.
Beslaglegging moet wel altijd worden gevolgd door een bodem of arbitrage procedure, tenzij eerder een buitengerechtelijke oplossing wordt bereikt.
Onterecht leggen van beslag moet worden voorkomen; het kan leiden tot een schadevergoedingsactie.
Wij onderzoeken graag of dit rechtsmiddel in uw situatie tot een spoedige oplossing kan leiden.
Snel een uitspraak nodig van de rechter over een bepaalde urgente situatie? In dat geval is een kort geding een oplossing voor uw situatie. De rechter geeft een voorlopig oordeel waaraan partijen zich al dan niet op straffe van een dwangsom dienen te houden.
Wij denken graag mee over de voor uw situatie passende juridische oplossing.
Dit is in het civiele en bestuurlijke recht de procedure die (al dan niet na hoger beroep) leidt tot een definitieve beslechting van het geschil. Anders dan in een kort geding ligt de nadruk hier veel meer op een schriftelijke uitwisseling van processtukken.
Wij onderzoeken graag of dit de aangewezen procedure is voor uw geschil.
Een partij die zich beroept op de rechtsgevolgen van de door haar gestelde feiten of rechten moet deze bewijzen. Voorafgaand aan iedere gewenste procedure moet derhalve de bewijspositie worden bekeken.
Soms is het bewijs nog niet voldoende in handen van de cliënt. In dat geval is nadere actie gewenst. Te denken valt dan bijvoorbeeld aan het instellen van een (voorlopig) getuigenverhoor of het afdwingen van het verkrijgen van inzage in bepaalde documenten die zich bij de wederpartij bevinden (exhibitieplicht).
Wij zoeken graag met u naar de mogelijkheden om uw bewijsprobleem op te lossen.
Soms ontstaat er in een onderneming een intern geschil tussen aandeelhouders of tussen het bestuur en (enkele) aandeelhouders. Dit kan bijvoorbeeld gaan over de te volgen strategie van de onderneming. In dat geval kan aan de Ondernemingskamer, een speciaal daarvoor geëquipeerde afdeling van het Hof Amsterdam -- bij ons kantoor om de hoek -- een onderzoek naar de gang van zaken binnen de onderneming worden gevraagd. Zo'n onderzoek kan worden voorafgegaan door het vragen van voorlopige voorzieningen, zoals het schorsen van een bestuurder voor de duur van de procedure of het tijdelijk ontnemen van het stemrecht van een aandeelhouder.
Wij denken graag mee over de voor uw situatie passende oplossing.