icon

Gelijkheidsbeginsel

Een beroep op het gelijkheidsbeginsel heeft niet vaak succes. Daarvoor moet worden aangetoond dat er sprake is van een ongelijke behandeling van rechtens vergelijkbare gevallen. Dit strandt, zodra er een rechtens relevant verschil wordt aangewezen.

In een recente uitspraak van de Afdeling bestuursrechtspraak (11 juni 2008, LJN BD3618) had het beroep op het gelijkheidsbeginsel wel succes. In deze zaak ging het om een dwangsombeschikking gericht op het verwijderen van reclame-uitingen van een winkelpand. Er zat folie op ramen van de begane grond en de eerste verdieping, zowel aan de voor- als zijkant van het pand. Op het folie stonden modellen afgebeeld met kleding uit het assortiment van de betreffende winkel.

De winkelier wees er ten eerste op dat in andere steden niet werd opgetreden tegen dit soort folie en de betrokken gemeente ook niet optrad tegen folie waarop geen reclame-uitingen waren afgebeeld. De gang van zaken in andere gemeenten werd door de Afdeling niet vergelijkbaar geacht. Folie zonder reclame-uiting was dat evenmin.

Daarnaast had de winkelier een aantal andere gevallen in dezelfde gemeente genoemd, en zij stelde dat ze vergelijkbaar waren. Van deze gevallen had ze ook foto’s in de procedure gebracht. Het bestuur had erop gewezen dat het niet vergelijkbare gevallen waren, omdat de relatie van de reclame met de architectuur en de omgeving niet vergelijkbaar was. Die motivering acht de Afdeling niet voldoende. Het gelijkheidsbeginsel vergt een consistent en doordacht bestuursbeleid, aldus de Afdeling. Het veronderstelt dat het bestuur welbewust richting geeft en derhalve een algemene gedragslijn volgt ten aanzien van zijn optreden in vergelijkbare gevallen. Wat nu precies de relevante verschillen in relatie van de betrokken reclames met de architectuur en de omgeving was, kon het bestuur niet duidelijk maken. Evenmin kon het bestuur niet duidelijk maken hoe dit uitgangspunt zich verhield met een algemene regel dat ruiten nimmer geheel of grotendeels dichtgeplakt dienen te worden met reclame.

Tenslotte hechtte de Afdeling er waarde aan dat de winkelier de dwangsom was opgelegd na een eigen constatering van de overtreding door het bestuur, terwijl in andere, vergelijkbare gevallen het bestuur pas tot actie was gekomen naar aanleiding van het beroep op het gelijkheidsbeginsel door de winkelier. Die gevallen waren dus niet op eigen initiatief van het bestuur aangepakt. Bovendien was daarbij volstaan met het schrijven van een informatieve brief, waarin van een dwangsom of iets dergelijks geen sprake was.

Dit leidde tot een vernietiging van de aangevochten uitspraak van de rechtbank en de beslissing op het bezwaarschrift. Het bestuur dient nu een nieuw besluit te nemen op het bezwaarschrift. Aangezien de Afdeling de vernietiging heeft gebaseerd op een motiveringsgebrek, zou het bestuur, door alsnog een deugdelijke motivering aan te voeren, het ingenomen standpunt bij de nieuwe beslissing op bezwaar kunnen handhaven. Indien er geen deugdelijke motivering is aan te voeren, ontstaat de situatie dat vanwege het geslaagde beroep op het gelijkheidsbeginsel door het bestuur niet kan worden opgetreden tegen deze situatie, waarvan vast staat dat deze strijdig is met de toepasselijke reclameverordening.

Doorgaans wordt het niet optreden tegen een met de wet strijdige situatie gedogen genoemd. In de rechtspraak is gedogen flink aan banden gelegd, maar gelijke gevallen lijken aldus tot een verplichting tot gedogen te kunnen leiden.

Heeft u vragen?

Dit veld is bedoeld voor validatiedoeleinden en moet niet worden gewijzigd.
Gelijkheidsbeginsel

Schrijf u in voor onze nieuwsbrief

Schrijf u in voor onze nieuwsbrief