icon

Gemeente niet verplicht om bedoeling aanvraag te onderzoeken

De Hoge Raad heeft 12 juni 2009 een arrest gewezen over een vordering met betrekking tot onrechtmatig handelen van een Gemeente. Volgens eiser had deze Gemeente onrechtmatig jegens hem gehandeld door hem onjuist of onvolledig over de planologi-sche mogelijkheden van verbouwing en bewoning van een in bouwvallige staat verkerende boerderij te informeren. De casus was als volgt.

Eiser had al jarenlang een vervallen boerderij in zijn woonplaats op het oog. Na het overlijden van de eigenaar bestond de mogelijkheid de boerderij onderhands van de erven te kopen. Eiser was van plan de boerderij tot woonhuis te verbouwen. Wonen was in strijd met het geldende bestemmingsplan. Eiser informeerde bij Burgemeester en Wethouders schriftelijk of het perceel kon worden voorzien van een woonbestemming.

In reactie op dit verzoek is schriftelijk door een beleidsmedewerker medegedeeld dat waarschijnlijk geen medewerking kon worden verleend aan wijziging van het bestem-mingsplan. De wethouder heeft dit daarna mondeling bevestigd en daarbij schriftelijk met de hand geschreven aangetekend dat het bouwwerk uitsluitend als bouwval in stand gehouden mocht worden. Naar aanleiding hiervan heeft eiser van de koop afgezien.

Burgemeester en Wethouders hebben vervolgens aan de erven op basis van het over-gangsrecht een bouwvergunning verleend voor het veranderen en gedeeltelijk vernieuwen van de boerderijen is de boerderij aan een derde verkocht.

Eiser heeft de Gemeente gedagvaard. Eiser stelde kort gezegd dat de Gemeente onrecht-matig jegens hem heeft gehandeld door hem onjuist te informeren over de woonbestemming van de boerderij en de erven in afwijzing daarvan wel een bouwver-gunning te verlenen en bewoning toe te staan. Op basis van het overgangsrecht kon een bouwvergunning worden verleend en de Gemeente had dit niet aan eiser gemeld. De vordering strekte tot schadevergoeding bestaande uit het verschil tussen waarde van het perceel in herstelde en bewoonde staat en de onderhandse verkoopwaarde, onder aftrek van de met de verbouwing gemoeide kosten.

Het Hof oordeelde dat de Gemeente niet onrechtmatig in de zin van artikel 6:162 BW handelde jegens eiser. Hoewel de Gemeente op de hoogte was van de bouwplannen, had de Gemeente volgens het Hof eiser er niet op hoeven wijzen dat hij ook een bouwver-gunning (in plaats van een bestemmingswijziging) had kunnen aanvragen. Er rustte volgens het Hof geen rechtsplicht op de Gemeente om aan eiser uit eigen beweging te melden dat er wellicht nog een andere mogelijkheid was om tot de realisering van de plannen te komen. De brief van eiser aan de Gemeente mocht redelijkerwijs door de Gemeente worden opgevat als een verzoek tot wijziging van het bestemmingsplan. De onjuiste handgeschreven mededeling van de Wethouder dat het bouwwerk uitsluitend als bouwval in stand gehouden mocht worden, is volgens het Hof van onvoldoende gewicht om te kunnen concluderen dat er door de Gemeente is gehandeld in strijd met de maatschappelijke betamelijkheid.

Het Hof hanteerde als gezichtspunten hierbij: de context van de briefwisseling (over bestemmingsplanwijziging), het enkele emotionele belang van de eiser bij de aankoop (de jarenlange wens om dicht bij zijn geboortegrond te kunnen wonen) en de (zijdeling-se) bijstand van een advocaat aan diens zijde, die de gegeven (onvolledige en onjuiste) informatie ook nog had kunnen toetsen aan de bepalingen van het bestemmingsplan.
Het Hof wees aldus de vorderingen af.

De Advocaat Generaal adviseerde bij zijn beoordeling van de cassatiemiddelen onder meer:

De stelling dat overheid in beginsel aansprakelijk zou zijn voor door haar verstrekte onjuiste of onvolledige informatie, in alle gevallen waarin een burger op die informatie afgaat en daardoor schade lijdt vindt in het recht geen steun. Ook voor zodanige aanspra-kelijkheid moet aan de voor aansprakelijkheid uit hoofde van onrechtmatige daad geldende eisen zijn voldaan. Waar zoals in casu aan de orde is of de overheid door het verstrekken van onjuiste of onvolledige informatie in strijd met de maatschappelijke betamelijkheid heeft gehandeld is onder meer van belang of de betrokken burger in redelijkheid op deze informatie heeft mogen vertrouwen. Daarmee hangt samen of van gerichte of ongerichte informatie sprake is; bij onjuistheid of onvolledigheid van gerichte informatie ligt onrechtmatigheid meer voor de hand, omdat de overheid kan verwachten dat een burger zal afgaan op de informatie die hij met het oog op zijn specifieke (en aan de overheid kenbaar gemaakte) situatie heeft gevraagd. Bij de beantwoording van de vraag of de burger in redelijkheid op de hem verstrekte informatie heeft mogen vertrouwen moeten overigens alle omstandigheden in aanmerking worden genomen.
Het arrest van het Hof is door de Hoge Raad bevestigd.

Gelet op dit arrest is het van groot belang om aanvragen zorgvuldig te formuleren. In dit geval mocht de aanvraag van eiser zeer eng worden opgevat, terwijl zijn bedoelingen met het perceel toch eigenlijk wel duidelijk waren.

Bij een aanvraag voor een bouwvergunning kunnen dergelijke problemen overigens niet ontstaan. Indien een bouwplan waarvoor een bouwvergunning wordt aangevraagd niet in het bestemmingsplan past, zal van rechtswege worden aangemerkt als een verzoek tot verlening van een projectbesluit/ontheffing (artikel 46 lid 3).


Annejet Lamme is niet meer werkzaam bij Wieringa Advocaten. Indien u een vraag heeft naar aanleiding van deze blog dan kunt u zich wenden tot onderstaande contactpersoon van het praktijkgebied handel- en ondernemingsrecht.

Heeft u vragen?

Dit veld is bedoeld voor validatiedoeleinden en moet niet worden gewijzigd.
Gemeente niet verplicht om bedoeling aanvraag te onderzoeken

Schrijf u in voor onze nieuwsbrief

Schrijf u in voor onze nieuwsbrief