icon

Donner en de gemaximeerde ontslagvergoeding

Zoals u mogelijk nog wel weet heeft minister Donner van Sociale Zaken en Werkgelegenheid eerder dit jaar een wetsvoorstel ingediend waarbij de ontslagvergoeding voor werknemers met een jaarinkomen hoger dan € 75.000,- bruto zou worden gemaximeerd tot een bruto jaarsalaris. Op dit wetsvoorstel valt nog wel het nodige af te dingen. Hoe rechtvaardig is het bijvoorbeeld dat een werknemer met een jaarinkomen van € 74.500,- bruto wel een vergoeding van, laten we zeggen, anderhalve ton mag opstrijken terwijl de werknemer die € 75.000,- bruto verdient niet meer dan dat bedrag als vergoeding zou mogen ontvangen? Op dit moment ligt het voorstel nog voor behandeling bij de Tweede Kamer waarmee nog niet duidelijk is of en zo ja op welke wijze het wordt aangenomen.

Een van de kritiekpunten was ook de onhelderheid over de vraag wat de rechter dient te doen wanneer hem of haar wordt gevraagd een arbeidsovereenkomst te ontbinden tussen partijen die zelf contractueel een afvloeiingsregeling zijn overeengekomen en waarbij de vergoeding boven het maximum uit komt. In een brief aan de Kamer heeft Donner nu expliciet aangegeven dat het voorstel alleen ziet op een door de rechter bij de ontbinding van de arbeidsovereenkomst toe te kennen vergoeding en het wetsvoorstel contractuele afspraken onverlet laat. Het maakt daarbij niet uit op welke wijze de afspraken tot stand zijn gekomen, hetzij collectief bijvoorbeeld in een sociaal plan, hetzij individueel. Met de zogenaamde formele procedures maakt Donner korte metten: hier dient de kantonrechter niet voor en geregelde zaken dienen niet aan de kantonrechter te worden voorgelegd.

Mocht de werkgever geen uitvoering willen geven aan de gemaakte afspraken, dan staat het de werknemer in dat geval vrij om nakoming te vorderen in een civiele procedure. Een ontbindingsprocedure kan in dergelijke gevallen noch de werknemer (de rechter mag niet meer toewijzen dan het maximum), noch de werkgever baten (in het geval de werkgever een verzoek tot ontbinding indient en er al afspraken zijn gemaakt over beëindiging zal hij moeten stellen en aannemelijk maken dat er desondanks een gewichtige reden is om de arbeidsovereenkomst te beëindigen; kan hij dit niet dan zal de rechter dit verzoek moeten afwijzen omdat de werkgever in dat geval misbruik maakt van procesrecht, dat wil zeggen van het recht om te allen tijde ontbinding te vragen).

In feite is dit niet veel anders dan een uiteenzetting over hoe men in de praktijk met dergelijke situaties pleegt om te gaan (even los van het feit dat onder omstandigheden nog wel eens een formeel verzoek wordt ingediend). Daarnaast is de minister niet geheel helder over de vraag of een en ander ook geldt wanneer het gaat over een afvloeiingsrege-ling waarvan de hoogte van de vergoeding al bij het aangaan van de arbeidsovereenkomst is overeengekomen. De minister lijkt louter te doelen op afspraken over een vergoeding die zijn gemaakt in het kader van een vaststellingsovereenkomst strekkende tot beëindiging van de arbeidsovereenkomst. Vooral ook omdat hij in zijn brief expliciet spreekt over zogenoemde geregelde zaken en ook de termen ‘vergoeding’ en ‘datum voor beëindiging’ vrijwel consequent aan elkaar koppelt. Mogelijk dat de Kamer hier nog wat vragen over kan stellen…


Liesbeth Heidstra is niet meer werkzaam bij Wieringa Advocaten. Indien u een vraag heeft naar aanleiding van deze blog dan kunt u zich wenden tot onderstaande contactpersoon van het praktijkgebied arbeidsrecht.

Heeft u vragen?

Dit veld is bedoeld voor validatiedoeleinden en moet niet worden gewijzigd.
Donner en de gemaximeerde ontslagvergoeding

Schrijf u in voor onze nieuwsbrief

Schrijf u in voor onze nieuwsbrief