icon

Bestuurdersaansprakelijkheid en verrekening

In een eerdere bijdrage maakten wij melding van het feit dat de bestuurder van een vennootschap door de curator aansprakelijk kan worden gesteld op grond van artikel 2:248 van het Burgerlijk Wetboek. Daarin staat dat de bestuurder aansprakelijk kan zijn tegenover de faillissementsboedel indien hij de vennootschap onbehoorlijk heeft bestuurd in de drie jaren voorafgaand aan het faillissement en dat onbehoorlijk besturen een belangrijke oorzaak van het faillissement is. Deze vordering kan echter alléén door de curator worden ingesteld. In dat geval treedt de curator op in het belang van de gezamenlijke crediteuren.

De Hoge Raad heeft in zijn arrest van 18 september 2009 nogmaals duidelijk gemaakt dat de aansprakelijkheid van bestuurders ingevolge artikel 2:248 BW geen aansprakelijkheid tegenover de gefailleerde vennootschap is, maar een aansprakelijkheid tegenover de boedel, dat wil zeggen tegen de gezamenlijke crediteuren van de gefailleerde vennootschap. In deze zaak ging om de vraag of een bestuurder die wordt aangesproken met een vordering op grond van artikel 2:248 BW een beroep kan doen op verrekening (artikel 53 Faillissementswet) wegens een tegenvordering die hijzelf op de vennootschap had.

In eerste aanleg was de bestuurder door de rechtbank veroordeeld op grond van artikel 2:248 BW tot betaling van een bepaald bedrag aan de boedel. In hoger beroep heeft de bestuurder de veroordeling aangevochten en heeft hij zich beroepen op verrekening van zijn vordering op de gefailleerde vennootschap met de vordering van de curator op hem. Het gerechtshof heeft het beroep op verrekening verworpen en daarbij overwogen dat de door de bestuurder gepretendeerde vordering een vordering op de gefailleerde vennootschap betreft, terwijl het bij de door de curator tegen haar ingestelde vordering om een vordering van de gezamenlijke crediteuren van de gefailleerde vennootschap gaat en niet om een vordering van de gefailleerde vennootschap op de bestuurder. De gezamenlijke crediteuren van gefailleerde vennootschap en haar bestuurder zijn geen schuldenaars van elkaar zodat ingevolge artikel 53 Fw verrekening is uitgesloten.

De Hoge Raad bekrachtigde het arrest van het gerechtshof.
De advocaat-generaal bij de Hoge Raad gaf een aanvulling op de overwegingen van het hof. Volgens de parlementaire geschiedenis van het artikel 2:248 BW worden met “de boedel” “de schuldeisers” bedoeld en niet de gefailleerde vennootschap. Artikel 2:248 BW is gebaseerd op de gedachte dat een bestuurder door zijn taken kennelijk onbehoorlijk te hebben vervuld de gezamenlijke schuldeisers van de vennootschap heeft benadeeld en aldus tegenover de gezamenlijke schuldeisers een onrechtmatige daad heeft gepleegd. Door zijn taken kennelijk onbehoorlijk te hebben vervuld, handelt de bestuurder ook onrechtmatig tegenover de gefailleerde vennootschap. Deze vorm van aansprakelijkheid is hervat in artikel 2:9 BW.

Volgens de parlementaire geschiedenis is er in beide gevallen sprake van “een tekortschieten van het bestuur, met als gevolg persoonlijke aansprakelijkheid van de bestuurders. De invulling van de aansprakelijkheid kan verschillen, afhankelijk van de context. Zo moet er bij artikel 2:248 BW worden bezien wat de gevolgen van de onbehoorlijke taakvervulling zijn in het bijzonder voor de schuldeisers. Dat wordt niet belet door de omstandigheid dat dezelfde term in artikel 2:9 BW moet worden uitgelegd in de relatie tot de schade die de onbehoorlijke taakvervulling heeft teweeggebracht voor de vennootschap. Denkbaar is dat bepaalde gedragingen onbehoorlijke taakvervulling tegenover de vennootschap opleveren maar dat de schuldeisers er geen nadeel van lijden. Ook het omgekeerde is denkbaar. Tenslotte is denkbaar, dat dezelfde gedraging die tegenover de vennootschap als onbehoorlijke taakvervulling moet worden aangemerkt tevens voor de curator aanleiding is om ten behoeve van de boedel – dus de schuldeisers van de vennootschap – de actie van artikel 2:248 BW in te stellen.” Deze twee vormen van aansprakelijkheid liggen in elkaars verlengde.

Gelet op het bovenstaande trekken zowel het gerchtshof als de Hoge Raad dan ook de conclusie dat de verrekening door een bestuurder van zijn schuld uit hoofde van artikel 2:248 BW met een tegenvordering op de gefailleerde vennootschap niet mogelijk is.


Maria van Bladel is niet meer werkzaam bij Wieringa Advocaten. Indien u een vraag heeft naar aanleiding van deze blog dan kunt u zich wenden tot onderstaande contactpersoon van het praktijkgebied vennootschapsrecht.

Heeft u vragen?

Dit veld is bedoeld voor validatiedoeleinden en moet niet worden gewijzigd.
Bestuurdersaansprakelijkheid en verrekening

Schrijf u in voor onze nieuwsbrief

Schrijf u in voor onze nieuwsbrief