icon

Gemeente besluit wat al te voortvarend: strijd met het fair play-beginsel

Als een bestuursorgaan halsoverkop een beslissing op bezwaar neemt, om de houder van een bouwvergunning te bevoordelen, handelt het bestuursorgaan in strijd met het fair play-beginsel. Dat blijkt uit een recente uitspraak van de voorzieningenrechter van de rechtbank Almelo. Deze uitspraak duidt op een hiaat in de rechtsbescherming tegen een gemeente die wat al te voortvarend de belangen van de houder van een bouwvergunning wil behartigen.

Hoewel er onlangs een wet is aangenomen waarin “trage overheid” wordt aangepakt (zie onze bijdrage van 6 november 2009), kan een bestuursorgaan dus ook worden teruggefloten als het juist te snel handelt. In deze zaak moesten burgemeester een wethouders een beslissing nemen op een bezwaar dat was ingediend tegen een verleende bouwvergunning. Burgemeester en wethouders hebben deze beslissing echter veel eerder genomen dan gebruikelijk. De reden hiervoor was dat de bouwvergunning was verleend op basis van een bestemmingsplan dat elk moment kon worden vernietigd door de Afdeling Bestuursrechtspraak van de Raad van State. De zitting over het bestemmingsplan had al plaatsgevonden en het zag er kennelijk niet best uit (voor de gemeente en de vergunninghouder). Het college negeerde hierbij het expliciete verzoek van de indieners van het bezwaarschrift, om nog te wachten met de beslissing op bezwaar totdat de Afdeling uitspraak had gedaan.

Als het college pas na de (voor de gemeente nadelige) uitspraak van de Afdeling een beslissing op bezwaar zou nemen, zou het bezwaar gegrond moeten worden verklaard. Het bestemmingsplan, op basis waarvan de bouwvergunning was verleend, is dan immers vernietigd en een beslissing op bezwaar moet “ex nunc” worden genomen. Als de beslissing op bezwaar echter voorafgaand aan de uitspraak van de Afdeling zou worden genomen, zou de latere vernietiging van het bestemmingsplan geen terugwerkende kracht hebben voor de bouwvergunningsprocedure. Dat volgt uit de zogenoemde “Tegelen jurisprudentie” van de Afdeling Bestuursrechtspraak van de Raad van State. De bezwaarmakers tegen de bouwvergunning zouden dan nog slechts zeer beperkte gronden kunnen aanvoeren tegen de bouwvergunning, waardoor de situatie kan ontstaan dat de bouwvergunning onherroepelijk wordt terwijl het bestemmingsplan vernietigd is.

Bevredigend is die uitkomst natuurlijk niet: door de limitatief-imperatieve stelsel van artikel 44 van de Woningwet is de bouwvergunning te beschouwen als een verlengstuk van het bestemmingsplan: als een bouwaanvraag past binnen het bestemmingsplan, moet deze worden verleend, als een bouwaanvraag niet past binnen het bestemmingsplan, moet deze worden geweigerd.

De uitspraak van de voorzieningenrechter van de gemeente Almelo is in dat licht ook begrijpelijk. Voorkomen moet worden dat een bestuursorgaan door een juridische truc, want anders kunnen we het niet noemen, voorkomt dat bezwaarmakers een redelijke rechtsbescherming wordt ontnomen. De uitspraak van de voorzieningenrechter staat overigens ook niet op zich: in een uitspraak van de rechtbank Middelburg van 9 oktober 2001 wordt vergelijkbaar geoordeeld. In die zaak oordeelde de rechtbank dat de beslissing op bezwaar tegen een bouwvergunning moet worden uitgesteld, indien die bouwvergunning onlosmakelijk is verbonden met het bestemmingsplan, en in hoge mate voorspelbaar is dat het bestemmingsplan in kwestie geen stand zal houden in de beroepsprocedure.

Beide bovengenoemde zaken tonen aan dat het limitatief-imperatieve stelsel van artikel 44 van de Woningwet, in combinatie met de Tegelen-jurisprudentie, zorgt voor een onaanvaardbare leemte in de rechtsbescherming. Het wachten is op een reparatie door de wetgever of jurisprudentie van de Afdeling waarin dit wordt verholpen.

Heeft u vragen?

Dit veld is bedoeld voor validatiedoeleinden en moet niet worden gewijzigd.
Gemeente besluit wat al te voortvarend: strijd met het fair play-beginsel

Schrijf u in voor onze nieuwsbrief

Schrijf u in voor onze nieuwsbrief