icon

Hoge Raad: geen standaard vergoeding na ontslag

Vandaag heeft de Hoge Raad de lang verwachte uitspraak gedaan over de wijze waarop vergoedingen berekend worden, die toegekend worden aan ontslagen werknemers, wanneer het hun gegeven ontslag “kennelijk onredelijk” wordt geoordeeld.

Over de wijze van berekening van deze financiële compensatie was recentelijk veel te doen: de Nederlandse Gerechtshoven hadden verschillende formules ontwikkeld. Wij besteedden eerder aandacht aan deze formules in blogs van 24 juli jl en 20 oktober 2008. Die formules hadden met elkaar gemeen dat ze gebaseerd waren op de zgn “kantonrechtersformule” die wordt toegepast bij ontbindingen van arbeidsovereenkomsten. Het Hof Den Haag ging uit van 70% van de kantonrechtersformule en de overige Hoven hanteerden 50% van de “oude” kantonrechtersformule en noemden dit de “XYZ-formule”.

De hierdoor ontstane rechtsongelijkheid werd begrijpelijkerwijs onwenselijk geacht.
Bovendien wezen veel deskundigen er op dat het idee om voor dit type procedures een formule te hanteren uit een heel ander type procedure (de ontbindingsprocedure) weliswaar aantrekkelijk is, maar fundamenteel onjuist: als een kantonrechter een arbeidsovereenkomst ontbindt kan hij de werknemer een vergoeding meegeven die hij “billijk” acht. Als een rechter een al gegeven (en dus door het UWV gesanctioneerd) ontslag achteraf kennelijk onredelijk acht kent hij vergoeding toe van geleden schade. Dat is nu eenmaal het systeem van de wet. De werknemer moet dus schade aantonen, waardoor een vergoeding heel anders kan uitpakken dan in het geval de arbeidsovereenkomst niet was opgezegd, maar was ontbonden. De Hoven hebben getracht dat verschil tussen de ontbindingsprocedure en de schadevergoedingsprocedure weg te poetsen, en dat werd wel begrijpelijk geacht, maar niet juridisch correct.
Alle ogen waren daarom gericht op de Hoge Raad.

De uitspraak van vandaag betrof een arrest van het Haagse Hof, en dus een vergoeding toegekend die was berekend door 30% van de neutrale kantonrechtersformule af te trekken.
De advocaat generaal in deze zaak, mr. Spier, heeft in zijn conclusie aangegeven het niet onredelijk te achten dat de werkgever ook bij een kennelijk onredelijk ontslag een vergoeding op basis van de kantonrechtersformule moet betalen.

Ons hoogste rechtscollege oordeelt echter, heel principieel, dat bij schadevergoedingen wegens kennelijk onredelijk ontslag de kantonrechtersformule niet kan worden toegepast.
De Hoge Raad overweegt daartoe allereerst dat de rechter éérst dient te beoordelen, aan de hand van de feiten en omstandigheden, óf het gegeven ontslag kennelijk onredelijk is geweest. Daarvoor is onvoldoende de vaststelling dat er geen vergoeding is betaald. Een ontslagvergoeding bij opzegging is dus niet vanzelfsprekend, zoals dit bij ontbinding (feitelijk ) wel het geval is. Het oordeel dat een ontslag kennelijk onredelijk is moet door de rechter worden gegeven op basis van geleverd bewijs, en de schade moet volgens de daarvoor geldende regels worden begroot. De rechter moet bij kennelijk onredelijk ontslag dus oordelen naar de omstandigheden van het geval en zijn beslissing naar behoren motiveren. Daarbij is voor een eenvoudige formule geen plaats, oordeelt de Hoge Raad. De beoordeling van de vraag of de werknemer waarop het oordeel van het Haagse Hof betrekking had een vergoeding toekomt moet nu inhoudelijk door een ander Hof worden overgedaan, nu dus zonder handige hulpmiddelen in de vorm van formules.

Deze uitspraak zou forse gevolgen kunnen hebben voor de rechtspraktijk. Meer en meer werd door velen, ook arbeidsrechtjuristen, de laatste jaren aangenomen dat werknemers bij het einde van hun dienstverband, hoe dat ook tot stand kwam, standaard recht hadden op een vergoeding. Bij beëindigingregelingen is de kantonrechtersformule eigenlijk steeds het uitgangspunt. “De rechter” zou immers vrijwel zeker een vergoeding toekennen… Die vanzelfsprekendheid lijkt nu uitsluitend nog te gelden voor het domein van de ontbindingen.
Beëindiging door opzegging zou nu, op grond van dit arrest “gratis, tenzij onredelijk” moeten zijn. (Waarbij “gratis” wel met een korrel zout moet worden genomen, een procedure ter verkrijging van een vergunning kost zeker enkele weken, en in die periode moet, net als over de opzegtermijn die in acht moet worden genomen, loon worden doorbetaald.)
Het zou kunnen dat opzegging daarmee wat van de aan de ontbinding verloren populariteit terugwint. Ontbinding zou dan de oplossing bieden voor die gevallen waarin een werkgever vreest geen opzegvergunning te krijgen, of het geduld niet heeft voor een vergunningsprocedure. En in die gevallen lijkt het ook niet meer dan redelijk dat er min of meer standaard een vergoeding wordt toegekend…
Het is aan de andere kant natuurlijk de vraag in hoeverre werkgevers de mogelijke voordelen van een beëindiging via opzegging op waarde weten te schatten: maar al te vaak wordt de voorkeur gegeven aan de dure zekerheid die beëindigingvergoeding (door de kantonrechter bij ontbinding opgelegd of vrijwillig betaald uit hoofde van een regeling) biedt boven de onzekerheid en de rompslomp van een opzegging.


Fleur Costa Baiôa is niet meer werkzaam bij Wieringa Advocaten. Indien u een vraag heeft naar aanleiding van deze blog dan kunt u zich wenden tot onderstaande contactpersoon van het praktijkgebied arbeidsrecht.

Heeft u vragen?

Dit veld is bedoeld voor validatiedoeleinden en moet niet worden gewijzigd.
Hoge Raad: geen standaard vergoeding na  ontslag

Schrijf u in voor onze nieuwsbrief

Schrijf u in voor onze nieuwsbrief