Praktijkgebieden: Arbeidsrecht
Eerder schreven wij over de kantonrechter in Utrecht die moest oordelen over een vordering tot betaling van een vergoeding voor niet genoten vakantiedagen van een zieke werkneemster bij beëindiging van het dienstverband. De werkneemster stelde in deze zaak dat de wettelijke beperking van opbouw van vakantiedagen bij ziekte tot de aanspraak over de laatste zes maanden in strijd was met een uitspraak van het Hof van Justitie eerder dit jaar over de uitleg van de Europese vakantierichtlijn (Schultz/Hoff-Deutsche Rentenversichering Bund, 20 januari 2009).
In die casus oordeelde de kantonrechter dat, omdat de werkneemster in staat was geweest om vakantie op te nemen, haar werkgever verplicht was geweest om het jaarlijkse minimum aan vakantiedagen vast te stellen. Dit had de werkgever nagelaten en onder die omstandigheden, zo stelde de kantonrechter, was het beroep van de werkgever op de beperkte opbouw van vakantiedagen bij ziekte in strijd met goed werkgeverschap.
Inmiddels heeft het Hof Amsterdam zich over een vergelijkbare kwestie uitgelaten. Het Hof kwam daarbij tot een ander oordeel dan de eerder genoemde kantonrechter.
Ook in deze zaak ging het om een zieke werknemer die de geldigheid van artikel 7:635 lid 4 van ons Burgerlijk Wetboek betwistte en aanspraak maakte op een groter aantal vakantiedagen waarvoor hij een vergoeding wenste nadat de arbeidsovereenkomst was geëindigd. In dit artikel is neergelegd dat de zieke werknemer een beperkt recht heeft op opbouw van vakantiedagen, namelijk beperkt tot de aanspraak over de laatste zes maanden. Ook hier beriep de werknemer zich op de Europese vakantierichtlijn en het arrest Schultz.
Het Hof oordeelde dat artikel 7:635 lid 4 BW in strijd is met de Europese richtlijn. Echter, de werknemer kan zich niet rechtstreeks op deze richtlijn beroepen omdat richtlijnen slechts Lid-Staten binden. Een richtlijn dient eerst te worden omgezet in nationale wetgeving en pas dan kunnen burgers aanspraak maken op de ingevolgde de richtlijn omgezette rechten. De rechter is gebonden aan de nationale wet en hoeft deze niet tegen de wet in uit te leggen. Als het mogelijk is om artikel 7:635 lid 4 BW richtlijnconform uit te leggen, mag de rechter dit doen maar het Hof acht een richtlijnconforme interpretatie niet mogelijk.
Het Hof oordeelde dan ook dat de vordering van de werknemer werd afgewezen.
Het wordt tijd voor een oordeel van de Hoge Raad…
Liesbeth Heidstra is niet meer werkzaam bij Wieringa Advocaten. Indien u een vraag heeft naar aanleiding van deze blog dan kunt u zich wenden tot onderstaande contactpersoon van het praktijkgebied arbeidsrecht.
Door het leggen van conservatoir (derden) beslag worden vermogensbestanddelen van een wederpartij per direct bevroren. Er kan geen overdracht meer plaatsvinden en in bepaalde gevallen kunnen vermogensbestanddelen zelfs elders in bewaring worden gegeven. Deze actie kan druk zetten op de wederpartij waardoor een snelle oplossing kan worden bereikt.
Beslaglegging moet wel altijd worden gevolgd door een bodem of arbitrage procedure, tenzij eerder een buitengerechtelijke oplossing wordt bereikt.
Onterecht leggen van beslag moet worden voorkomen; het kan leiden tot een schadevergoedingsactie.
Wij onderzoeken graag of dit rechtsmiddel in uw situatie tot een spoedige oplossing kan leiden.
Snel een uitspraak nodig van de rechter over een bepaalde urgente situatie? In dat geval is een kort geding een oplossing voor uw situatie. De rechter geeft een voorlopig oordeel waaraan partijen zich al dan niet op straffe van een dwangsom dienen te houden.
Wij denken graag mee over de voor uw situatie passende juridische oplossing.
Dit is in het civiele en bestuurlijke recht de procedure die (al dan niet na hoger beroep) leidt tot een definitieve beslechting van het geschil. Anders dan in een kort geding ligt de nadruk hier veel meer op een schriftelijke uitwisseling van processtukken.
Wij onderzoeken graag of dit de aangewezen procedure is voor uw geschil.
Een partij die zich beroept op de rechtsgevolgen van de door haar gestelde feiten of rechten moet deze bewijzen. Voorafgaand aan iedere gewenste procedure moet derhalve de bewijspositie worden bekeken.
Soms is het bewijs nog niet voldoende in handen van de cliënt. In dat geval is nadere actie gewenst. Te denken valt dan bijvoorbeeld aan het instellen van een (voorlopig) getuigenverhoor of het afdwingen van het verkrijgen van inzage in bepaalde documenten die zich bij de wederpartij bevinden (exhibitieplicht).
Wij zoeken graag met u naar de mogelijkheden om uw bewijsprobleem op te lossen.
Soms ontstaat er in een onderneming een intern geschil tussen aandeelhouders of tussen het bestuur en (enkele) aandeelhouders. Dit kan bijvoorbeeld gaan over de te volgen strategie van de onderneming. In dat geval kan aan de Ondernemingskamer, een speciaal daarvoor geëquipeerde afdeling van het Hof Amsterdam -- bij ons kantoor om de hoek -- een onderzoek naar de gang van zaken binnen de onderneming worden gevraagd. Zo'n onderzoek kan worden voorafgegaan door het vragen van voorlopige voorzieningen, zoals het schorsen van een bestuurder voor de duur van de procedure of het tijdelijk ontnemen van het stemrecht van een aandeelhouder.
Wij denken graag mee over de voor uw situatie passende oplossing.