icon

Internetbemiddeling: waar begint de inhoudelijke betrokkenheid?

Ingevolgde de Wet op het financieel toezicht (Wft) is het op straffe van een boete verboden om zonder vergunning van de Autoriteit Financiële Markten (AFM) als tussenpersoon te bemiddelen tussen consumenten en aanbieders van diverse financiële producten, kredieten en verzekeringen. De Voorzieningenrechter Rotterdam moest zich over een in dit kader opgelegde boete uitlaten. Het ging daarbij om het volgende.

Een internetmarketingonderneming biedt op haar website aan consumenten de mogelijkheid om rentes te vergelijken en offertes aan te vragen bij (intermediairs van) hypotheek- en consumptief kredietverstrekkers. Deze aanbieders hebben zich op de website van verzoekster geregistreerd en zijn daarbij akkoord gegaan met de (algemene) voorwaarden van het internetmarketingbedrijf. Via een digitaal formulier kan de consument de producten van de diverse aanbieders vergelijken. Indien de consument vervolgens de keuze voor een bepaalde aanbieder maakt, wordt deze informatie op een slechts voor die geselecteerde aanbieder toegankelijk deel van een platform geplaatst. Via de website van de onderneming wordt dan een 'lead' naar de betreffende aanbieder gezonden die vervolgens tegen betaling de achtergelaten gegevens kan ophalen. Indien de consument geen keuze voor een bepaalde aanbieder maakt, komen zijn gegevens op een algemeen platform terecht. De aanbieders kunnen deze gegevens tegen betaling inzien.

De AFM beboette de onderneming omdat deze naar haar mening bemiddelde in de zin van de Wft zonder de vereiste vergunning. De onderneming stelde evenwel dat geen sprake was van bemiddeling omdat de aanbieder haar (louter) betaalde voor de verkregen 'leads'. Verder is het aan de aanbieder om de consument te benaderen voor het doen van offertes om zo overeenkomsten tot stand te (laten) brengen. De onderneming speelde daarbij verder geen rol.

De voorzieningenrechter oordeelde dat wel degelijk sprake is van bemiddeling in de zin van de Wft. Eén van de criteria bij de beoordeling hiervan is de vraag of er inhoudelijke betrokkenheid van de onderneming is bij de totstandkoming van een overeenkomst. Het enkele doorverwijzen naar een aanbieder wordt namelijk niet gezien als bemiddeling, zo blijkt uit de wetsgeschiedenis. In deze casus meende de voorzieningenrechter dat er wel degelijk inhoudelijke betrokkenheid was, onder meer omdat de onderneming het formulier dat de consumenten dienden in te vullen had opgesteld en de onderneming hiermee blijk gaf van expertise op dit terrein. Ook achtte de rechter relevant of de consument zelf de aanbieder benaderde. Alhoewel de onderneming iets anders stelde, oordeelde de voorzieningenrechter dat de aanbieder, middels het platform van de onderneming, de consument benaderde. Dat de consument een keuze kon maken voor een bepaalde aanbieder op de website van verzoekster, in afwachting van een aanbod, deed daar niet aan af.

Uit deze en eerdere uitspraken ter zake blijkt dat het begrip 'inhoudelijke betrokkenheid' ruim wordt uitgelegd. Waar de grens precies ligt, is nog niet helder. Binnenkort zal het College van Beroep voor het Bedrijfsleven een uitspraak doen in een hoger beroep dat is ingesteld in een vergelijkbare zaak. Het is mogelijk dat criteria dan weer wat nader worden belicht.


Liesbeth Heidstra is niet meer werkzaam bij Wieringa Advocaten. Indien u een vraag heeft naar aanleiding van deze blog dan kunt u zich wenden tot onderstaande contactpersoon van het praktijkgebied handel- en ondernemingsrecht.

Heeft u vragen?

Dit veld is bedoeld voor validatiedoeleinden en moet niet worden gewijzigd.
Internetbemiddeling: waar begint de inhoudelijke betrokkenheid?

Schrijf u in voor onze nieuwsbrief

Schrijf u in voor onze nieuwsbrief