icon

Agentuur & distributie: vele verschillen – de klantenvergoeding

Indien u als ondernemer producten die u van een derde betrekt aan afnemers wenst te verkopen, ligt het voor de hand de afspraken die u omtrent de afname bij de derde maakt, in ofwel een distributieovereenkomst of in een agentuurovereenkomst vast te leggen. Tussen beide typen overeenkomsten bestaan grote en essentiële verschillen. De agentuurovereenkomst is vastgelegd in de wet in artikel 7:428 BW en verder; en voor een distributieovereenkomst bestaan geen specifieke wettelijke bepalingen waardoor de contractsvrijheid van partijen groot is.

Een van de verschillen is dat in de regel bij het einde van een distributieovereenkomst geen recht op een goodwill vergoeding (klantenvergoeding) bestaat, terwijl de wet voor de agent in artikel 7:442 BW juist wél een goodwill vergoeding bepaalt. Dat het alleen al om die reden van belang is een keuze te maken voor een van beide overeenkomsten en de overige voorwaarden goed vast te leggen blijkt ook wel uit een arrest van het Hof 's-Hertogenbosch van 31 juli 2012.

Silly Gifts kocht geschilderde keramieken en kunststoffen koeien in bij X. Silly Gifts en X hebben gedurende 17 jaar zaken met elkaar gedaan. Silly Gifts stelde zich op het standpunt dat sprake was geweest van een agentuurovereenkomst, waarbij Silly Gifts opereerde als agent en X als principaal. Silly Gifts vorderde een klantenvergoeding ex art. 7:442 BW. Uit dat artikel volgt dat een agent bij het einde van de agentuurovereenkomst in bepaalde omstandigheden recht heeft op een klantenvergoeding. Subsidiair stelt Silly Gifts zich op het standpunt dat sprake was van een duurovereenkomst en dat op grond van art. 6:248 BW en 6:258 BW het recht op een klantenvergoeding voortvloeit.

Het Hof oordeelt dat geen sprake is van een agentuurovereenkomst tussen X en Silly Gifts. Art. 7:428 lid 1 BW bepaalt namelijk dat in het kader van een agentuurovereenkomst een overeenkomst tot stand komt ofwel door de principaal zelf gesloten met een derde, ofwel door de agent op naam van de principaal gesloten met een derde. Silly Gifts heeft echter op eigen naam en voor eigen risico gehandeld, zodat reeds om die reden geen sprake is van een agentuurovereenkomst tussen X en Silly Gifts.

Het Hof oordeelde voorts dat voor zover art. 6:248 lid 2 BW al toepassing zou vinden, de door X in acht genomen opzegtermijn van 2 maanden redelijk is. De vordering van Silly Gifts tot betaling van een klantenvergoeding gebaseerd op art. 6:248 lid 2 BW faalt derhalve.

In dit geval bestond dus kennelijk al geen duidelijkheid tussen partijen over de kwalificatie van de samenwerking. Nu het Hof oordeelt dat geen sprake is van agentuur, bestaat gaan aanspraak op een goodwillvergoeding. Voorts oordeelt het Hof dat art. 6:248 lid 2 BW geen grondslag biedt voor een dergelijke vergoeding.

Wij zijn u bij de advisering over de voor- en nadelen van beide typen overeenkomsten graag van dienst.


Sabine Hirdes is niet meer werkzaam bij Wieringa Advocaten. Indien u een vraag heeft naar aanleiding van deze blog dan kunt u zich wenden tot onderstaande contactpersoon van het praktijkgebied contracten.

Heeft u vragen?

Dit veld is bedoeld voor validatiedoeleinden en moet niet worden gewijzigd.
Agentuur & distributie: vele verschillen – de klantenvergoeding

Schrijf u in voor onze nieuwsbrief

Schrijf u in voor onze nieuwsbrief