icon

Het einde van de payroll-overeenkomst? (2)

De payrollovereenkomst blijft de gemoederen bezighouden: ditmaal kwam deze constructie aan de orde bij de Rechtbank Overijssel. De uitspraak volgt enige eerdere recente uitspraken op dit vlak en er lijkt zich dan ook een duidelijke lijn af te tekenen in de rechtspraak, die zich eenvoudig laat samenvatten: rechters laten zich niet foppen en prikken door de payrollconstructie heen. In deze zaak was de poging om de ontslagregels met een payrollconstructie te omzeilen overigens wel erg opzichtig.

Ter herinnering: een payrollovereenkomst is een overeenkomst tussen een werknemer en een payrollbedrijf, dat formeel als werkgever fungeert. Feitelijk werkt de werknemer echter voor een derde, de inlener. Wat dat betreft heeft payrolling veel weg van de uitzendovereenkomst, met het verschil dat werknemers via een uitzendbureau doorgaans bij verschillende inleners worden gestald (de “allocatiefunctie”) en bij payrolling niet. Dat is meteen hét argument van werknemers tegen payrolling: meer dan eens dient het louter en alleen ter ontduiking van (vormen van) werknemersbescherming, zoals cao- en ontslagregels.

Die gedachte leeft inmiddels ook al enige tijd in de rechtspraak, reden waarom Arco Siemons een klein jaar geleden al schreef over “Het einde van de payroll-overeenkomst“. Sindsdien zijn er enkele nieuwe uitspraken gewezen, waaronder onlangs een bij de Rechtbank Overijssel. Dat dit vonnis van de hand van een kantonrechter is die eerder een vergelijkbaar vonnis wees, doet niet af aan het belang ervan: het is wederom een bevestiging van de kentering die wij eerder meldden.

In deze zaak was er sprake van een payrollovereenkomst die was gesloten tussen de werknemer en het payrollbedrijf. De werknemer had deze overeenkomst echter rechtstreeks van de “inlener” gekregen, op diens kantoor, en heeft ook daarna nooit iemand van het payrollbedrijf gezien of gesproken. Bij ondertekening van de payrollovereenkomst kreeg hij nog verschillende formulieren en stukken, die alle waren afgedrukt op het briefpapier van de inlener. Bovendien had de inlener ook nog gezegd dat het loon via het payrollbedrijf zou worden betaald. In de woorden van de kantonrechter: “[de inlener] heeft op z'n zachtst gezegd een onduidelijke en ondoorzichtige situatie gecreëerd waar het haar rol betreft”.

De rechter overweegt nog dat er hier geen sprake is van een uitzendovereenkomst, zoals was betoogd door de inlener, nu het payrollbedrijf geen allocatiefunctie kent. Hij oordeelt dan ook dat door de payrollconstructie heen gekeken moet worden. Het is dan zaak te kijken wat partijen (de beweerdelijke inlener en de werknemer) voor ogen stond bij het aangaan van de relatie, maar ook (en misschien zelfs: vooral) hoe zij feitelijk uitvoering hebben gegeven aan die relatie. Het eerste criterium biedt geen bevredigende uitkomst, nu partijen elk een ander beeld hadden over de relatie. Het laatste criterium geeft hier dus de doorslag: uit de feiten en omstandigheden blijkt dat de werknemer in een arbeidsrechtelijke verhouding stond tot de inlener. De kantonrechter stelt dan ook vast dat er sprake is van een arbeidsovereenkomst en veroordeelt de inlener (of beter gezegd: de werkgever) tot doorbetaling van loon.

Waar de Wet Werk en Zekerheid (vooralsnog?) zwijgt over payrolling, zet de rechtspraak haar eerder ingezette lijn dus voort. Zo lijkt er een einde te komen aan de praktijk om met de payrollconstructie de ontslagbescherming van de werknemer te omzeilen of te beperken. Dat neemt natuurlijk niet weg dat payrolling, met name in het mkb, een goed middel blijft om de salarisadministratie uit handen te geven. Daar was het tenslotte ook ooit voor bedoeld!

Heeft u vragen?

Dit veld is bedoeld voor validatiedoeleinden en moet niet worden gewijzigd.
Het einde van de payroll-overeenkomst? (2)

Schrijf u in voor onze nieuwsbrief

Schrijf u in voor onze nieuwsbrief