icon

De werkgever als 'slechte verliezer'.

Een stichting voor gehandicaptenzorg trachtte een personeelslid te ontslaan wegens het – in haar ogen – mishandelen, althans onjuist fysiek bejegenen, van een geestelijk gehandicapte bewoner.

De man had, in een nachtdienst, samen met zijn twee collega’s – met z’n drieën waren ze gedurende de nacht verantwoordelijk voor drie gebouwen –geprobeerd een bewoner die zich in een woedeaanval schreeuwend op de grond had laten vallen te verplaatsen. De bewoner wordt omschreven als een forse man met de geestelijke vermogens van een vijfjarige. De begeleiders waren bang dat de herrie die hij maakte andere bewonerswakker zou maken. Omdat hij te zwaar was om hem echt op te tillen, hebben zij hem in arren moede over de grond gesleept naar een naastgelegen ruimte. Op de grond lag een gemeen soort synthetische vloerbedekking, en de bewoner liep als gevolg van het gesleep schaafwonden op, en was begrijpelijkerwijs ook mentaal aangeslagen door het incident.
De werkgever vroeg de kantonrechter de arbeidsovereenkomst met deze begeleider te ontbinden.

Deze weigerde dat. Geoordeeld werd dat de begeleider al lang zonder problemen voor deze stichting werkte, en dat de stichting onvoldoende duidelijk had gemaakt wat de man anders had moeten doen die nacht. Dat de drie begeleiders hadden besloten de bewoner te verplaatsen, iets dat de stichting kennelijk een verkeerde beslissing achtte, vond de kantonrechter begrijpelijk. Er waren geen voorschriften of handleidingen op basis waarvan de begeleiders hadden moeten bedenken dat laten liggen en ter plekke kalmeren een betere optie zou zijn geweest. En de negatieve gevolgen van dat verplaatsen waren voor een belangrijk deel het gevolg van een lage personele bezetting en de keuze van de vloerbedekking, zaken die voor rekening en risico van de stichting komen. De kantonrechter kwam dus tot het oordeel dat de arbeidsovereenkomst moest worden voortgezet, en gaf als aanbeveling dat partijen middels mediation aan hun relatie konden werken, nu in de procedure wel was gebleken dat die fors onder de situatie had geleden.

Een niet onbegrijpelijkoordeel, al zou ik me kunnen voorstellen dat dat ook anders had kunnen uitvallen. Een volwassen, zware, tegenspartelende man aan zijn armen over de vloer(bedekking) slepen lijkt zo op het eerste gezicht geen briljante aanpak, en je zou je kunnen voorstellen dat in hun opleiding begeleiders betere methoden leren om met dit soort situaties om te gaan, die toch niet extreem zeldzaam zullen zijn. Al met al dringt zich de indruk op dat de rechter meende dat de stichting wat ál te hard van stapel was gelopen in haar reactie op het incident, daarvoor zijn in die beschikking wel wat aanwijzingen te vinden.

Maar daarmee was de kous niet af: een aantal maanden later meldt de zelfde stichting zich opnieuw bij de kantonrechter met de stelling dat het niet gelukt is de relatie met de begeleider te herstellen, de mediation is op niets uitgelopen, en de werknemer is nog steeds ziek thuis, hij heeft zelfs inmiddels een periode in een kliniek voor verslavingszorg (!) gezeten. Wil de kantonrechter dan nu wel ontbinden?

Die procedure leidt tot een tweede beschikking van een kennelijk tot het uiterste getergde kantonrechter (niet dezelfde rechter als die die de vorige beschikking had gewezen). Opnieuw lijkt de stichting de zaak niet bijzonder handig aan te pakken. Men komt met een verhaal over toevallig net gewijzigde werkwijzen waar deze werknemer opeens niet meer in zou passen, refereert kennelijk weinig inlevend aan de man zijn psychische ongeschiktheid voor het werk en presenteert het mislukken van de mediation als de schuld van de begeleider nu deze zijn “fouten niet in wilde zien”.

De begeleider geeft te kennen zelf inmiddels ook geen toekomst meer te zien voor de samenwerkingmaar maakt duidelijk dat hij een forse ontbindingsvergoeding op zijn plaats zou vinden. Zoals wel vaker voorkomt zet hij hoog in: hij vraagt het vijfvoudige van waar de neutrale kantonrechter op uit zou komen. En de kantonrechter wijst dat toe. De man die, uit de aard der zaak een bescheiden inkomen had, krijgt maar liefst ruim € 140.000,00.
Vrijwel nooit worden vergoedingen met zo’n hoge correctiefactor toegekend. De kantonrechter noemt de stichting een “slechte verliezer”.

Hoe weinig sympathiek de werkgever zich ook moge hebben opgesteld, helemaal onbegrijpelijk was haar wens tot beëindiging nu ook weer niet; dat deze relatie nog te redden was lag weinig voor de hand. Een vergoeding was beslist op zijn plaats. Maar factor 5? Ik kan mij niet onttrekken aan de indruk dat de kantonrechter toch voornamelijk getergd was door het feit dat de stichting zich kennelijk niet bij het eerdere oordeel had kunnen neerleggen.

De moraal van dit verhaal? De werkgever die met een afwijzing is geconfronteerd op een ontbindingsverzoek, bevindt zich in een uitermate moeilijke positie. Een nieuw verzoekbehoort namelijk geruime tijd eigenlijk niet tot de mogelijkheden. En wanneer hij meent dat het écht niet anders kan past hem voorzichtigheid; de tweede rechter kan “slecht verliezerschap” zwaarder bestraffen dan “slecht werkgeverschap”.

Heeft u vragen?

Dit veld is bedoeld voor validatiedoeleinden en moet niet worden gewijzigd.
De werkgever als  'slechte verliezer'.

Schrijf u in voor onze nieuwsbrief

Schrijf u in voor onze nieuwsbrief