Praktijkgebieden: Huurrecht
Op grond van artikel 7:231 lid 2 BW kan een verhuurder een huurovereenkomst buitengerechtelijk ontbinden indien door gedragingen in het gehuurde de openbare orde is verstoord en het gehuurde als gevolg daarvan op grond van (onder andere) een verordening als bedoeld in artikel 174 van de Gemeentewet is gesloten.
Recent heeft het gerechtshof te ‘s-Hertogenbosch geoordeeld dat een sluiting van een horecagelegenheid van drie weken als gevolg van een geweldsincident onvoldoende grond is voor buitengerechtelijke ontbinding van de huurovereenkomst door de verhuurder.
In deze casus werd het gehuurde als gevolg van een geweldsincident in de horecagelegenheid door de burgemeester voor een termijn van drie weken gesloten op grond van de APV. De APV is een verordening als bedoeld in artikel 174 Gemeentewet. Verhuurder heeft naar aanleiding van de sluiting de huurovereenkomst buitengerechtelijk ontbonden.
De kern van het geschil is of de sluiting van drie weken door de burgemeester voldoende is voor buitengerechtelijke ontbinding van de huurovereenkomst door verhuurder. Het hof oordeelt dat dit niet het geval is, en dat dus geen sprake is van een rechtsgeldige buitengerechtelijke ontbinding van de huurovereenkomst door de verhuurder.
Het hof legt aan dit oordeel ten grondslag dat is voldaan aan het criterium van artikel 7:231 lid 2 BW en verhuurder in beginsel de overeenkomst door een schriftelijke verklaring kan ontbinden. Blijkens de wetsgeschiedenis ziet artikel 7:231 lid 2 BW echter met name op de sluiting van overlast gevende drugspanden. In deze zaak is sprake van een sluiting van het gehuurde voor korte duur, waarbij de naleving van de huurovereenkomst geenszins onmogelijk werd gemaakt. Ook betekende de sluiting niet dat huurder geen huur meer verschuldigd was of vermoedelijk geen of nauwelijks verhaal meer zou bieden. Als gevolg daarvan is naar het oordeel van het hof niet gebleken dat voortduring van de huurovereenkomst weinig zin had of voor verhuurder nadelig zou uitpakken. Het hof overweegt:
“Gelet op die feiten en omstandigheden, met name dat aan de sluiting een eenmalig incident ten grondslag is gelegd, dat een incidentele vechtpartij in een horeca gelegenheid geen zeldzaamheid is, er zich kennelijk geen nieuwe incidenten hebben voorgedaan enerzijds en het belang van [appellant] bij het voortzetten van de exploitatie van de onderneming in het gehuurde anderzijds acht het hof de ontbinding gelet op de bijzondere aard en geringe betekenis van hetgeen daaraan ten grondslag is gelegd niet-gerechtvaardigd, althans een beroep op 7:231 lid 2 BW naar maatstaven van redelijkheid en billijkheid onaanvaardbaar.”
De buitengerechtelijke ontbindingsverklaring van de verhuurder heeft dus geen effect gesorteerd, de huurovereenkomst tussen partijen is in stand gebleven. Uit deze uitspraak volgt dat niet iedere sluiting van een pand als gevolg van gedragingen in het gehuurde die de openbare orde verstoren een buitengerechtelijke ontbinding van de huurovereenkomst door de verhuurder rechtvaardigt.
Door het leggen van conservatoir (derden) beslag worden vermogensbestanddelen van een wederpartij per direct bevroren. Er kan geen overdracht meer plaatsvinden en in bepaalde gevallen kunnen vermogensbestanddelen zelfs elders in bewaring worden gegeven. Deze actie kan druk zetten op de wederpartij waardoor een snelle oplossing kan worden bereikt.
Beslaglegging moet wel altijd worden gevolgd door een bodem of arbitrage procedure, tenzij eerder een buitengerechtelijke oplossing wordt bereikt.
Onterecht leggen van beslag moet worden voorkomen; het kan leiden tot een schadevergoedingsactie.
Wij onderzoeken graag of dit rechtsmiddel in uw situatie tot een spoedige oplossing kan leiden.
Snel een uitspraak nodig van de rechter over een bepaalde urgente situatie? In dat geval is een kort geding een oplossing voor uw situatie. De rechter geeft een voorlopig oordeel waaraan partijen zich al dan niet op straffe van een dwangsom dienen te houden.
Wij denken graag mee over de voor uw situatie passende juridische oplossing.
Dit is in het civiele en bestuurlijke recht de procedure die (al dan niet na hoger beroep) leidt tot een definitieve beslechting van het geschil. Anders dan in een kort geding ligt de nadruk hier veel meer op een schriftelijke uitwisseling van processtukken.
Wij onderzoeken graag of dit de aangewezen procedure is voor uw geschil.
Een partij die zich beroept op de rechtsgevolgen van de door haar gestelde feiten of rechten moet deze bewijzen. Voorafgaand aan iedere gewenste procedure moet derhalve de bewijspositie worden bekeken.
Soms is het bewijs nog niet voldoende in handen van de cliënt. In dat geval is nadere actie gewenst. Te denken valt dan bijvoorbeeld aan het instellen van een (voorlopig) getuigenverhoor of het afdwingen van het verkrijgen van inzage in bepaalde documenten die zich bij de wederpartij bevinden (exhibitieplicht).
Wij zoeken graag met u naar de mogelijkheden om uw bewijsprobleem op te lossen.
Soms ontstaat er in een onderneming een intern geschil tussen aandeelhouders of tussen het bestuur en (enkele) aandeelhouders. Dit kan bijvoorbeeld gaan over de te volgen strategie van de onderneming. In dat geval kan aan de Ondernemingskamer, een speciaal daarvoor geëquipeerde afdeling van het Hof Amsterdam -- bij ons kantoor om de hoek -- een onderzoek naar de gang van zaken binnen de onderneming worden gevraagd. Zo'n onderzoek kan worden voorafgegaan door het vragen van voorlopige voorzieningen, zoals het schorsen van een bestuurder voor de duur van de procedure of het tijdelijk ontnemen van het stemrecht van een aandeelhouder.
Wij denken graag mee over de voor uw situatie passende oplossing.