Praktijkgebieden: Bedrijven in moeilijkheden
Turboliquidatie is de ontbinding van een rechtspersoon (bijvoorbeeld van een B.V. door een besluit van haar vergadering van aandeelhouders) en de constatering dat de rechtspersoon op het moment van de ontbinding geen bekende baten meer heeft. De wet bepaalt dat de rechtspersoon dan op datzelfde moment ophoudt te bestaan. Dat er wel nog schulden zijn, doet er niet toe. Schulden kunnen immers niet worden vereffend. Slechts baten kunnen door vereffening (buiten faillissement – door een vereffenaar – of in faillissement – door een curator -) te gelde worden gemaakt en verdeeld onder de schuldeisers. Als baten er niet zijn, blijft vereffening dus achterwege. Wordt dan toch het eigen faillissement aangegeven, dan kan dat zelfs misbruik van recht opleveren.
Bij schuldeisers leidt turboliquidatie van hun debiteur regelmatig tot frustratie. Liever hadden zij gezien dat een faillissementscurator in de laatste fase van het bestaan van de rechtspersoon had meegekeken. Zij kunnen alsnog het faillissement van de ontbonden rechtspersoon vragen. Maar dan moeten zij los van de gewone vereisten van faillietverklaring òòk aannemelijk maken dat de rechtspersoon toch over baten beschikt. Vaak noemen schuldeisers in een dergelijke situatie als bate: een vordering van de vennootschap op de bestuurder(s) uit hoofde van bestuurdersaansprakelijkheid. Dat de rechter daar niet altijd in meegaat, blijkt uit een recente beschikking van de Rechtbank Midden-Nederland.
Het betrof een B.V. die op 18 maart 2013 was ontbonden met de constatering dat er geen bekende baten meer waren. Een financier die een vordering op de B.V. had van meer dan € 350.000, vroeg medio 2015, dus twee jaar later, het faillissement van de B.V. aan. Aan de gewone vereisten voor faillietverklaring was voldaan: (i) de financier had een vordering, (ii) er was een steunvordering en (iii) de B.V. verkeerde (voor zover zij nog zou bestaan) in een toestand waarin zij was opgehouden te betalen. Vervolgens kwam het vereiste van het bestaan van een bate aan de orde. De financier stelde dat het bestuur van de B.V. de jaarrekeningen vanaf 2011 niet meer had gedeponeerd. Dat leverde volgens de financier een schending van de deponeringsplicht op, hetgeen in beginsel leidt tot een vordering uit hoofde van bestuurdersaansprakelijkheid op de bestuurders. Het verweer van de B.V. luidde: “De jaarstukken zijn na 2010 niet meer gepubliceerd, omdat de accountant niet meer kon worden betaald.” De rechtbank vond dat de B.V. met dit verweer voldoende feiten en omstandigheden had gesteld op basis waarvan het vermoeden van hun bestuurdersaansprakelijkheid kon worden weerlegd. Gelet daarop achtte de rechtbank de gestelde bate onvoldoende aannemelijk. Dat is opmerkelijk aangezien volgens vaste jurisprudentie onmacht om de accountant te betalen, geen disculpatiegrond oplevert.
De rechtbank vond bovendien dat de financier geen rechtens de respecteren belang had bij zijn verzoek tot faillietverklaring. Zij nam het hem kwalijk dat hij twee jaar had gewacht met zijn verzoek. Bovendien was volgens de rechtbank onvoldoende aannemelijk geworden dat de bestuurders, zo zij al aansprakelijk zouden zijn jegens de B.V., verhaal zouden bieden. Ook het oordeel dat faillissementscuratoren zoveel mogelijk verschoond moeten blijven van lege faillissementen, speelt een rol:
“Ter zitting heeft verzoekster verklaard dat de curator het allemaal maar moet gaan uitzoeken. Op de vraag van de rechtbank hoe die inspanningen van de curator dan betaald gaan worden, heeft verzoekster geantwoord dat die betaling afhankelijk is van de uitkomsten van dat onderzoek. (Ook) ter zitting is geen aanbod gedaan om de werkzaamheden van de curator door middel van een boedelkrediet (op risico) voor te financieren. Het belang van verzoekster bij toewijzing van haar verzoek weegt niet op tegen het belang van de te benoemen curator om zoveel mogelijk gevrijwaard te blijven van onverhaalbare kosten.“
De rechtbank wees het verzoek tot faillietverklaring van de ontbonden (en volgens de rechtbank dus ook niet meer bestaande) B.V. af.
Peter Bos is niet meer werkzaam bij Wieringa Advocaten. Indien u een vraag heeft naar aanleiding van deze blog dan kunt u zich wenden tot onderstaande contactpersoon van het praktijkgebied bedrijven in moeilijkheden.
Door het leggen van conservatoir (derden) beslag worden vermogensbestanddelen van een wederpartij per direct bevroren. Er kan geen overdracht meer plaatsvinden en in bepaalde gevallen kunnen vermogensbestanddelen zelfs elders in bewaring worden gegeven. Deze actie kan druk zetten op de wederpartij waardoor een snelle oplossing kan worden bereikt.
Beslaglegging moet wel altijd worden gevolgd door een bodem of arbitrage procedure, tenzij eerder een buitengerechtelijke oplossing wordt bereikt.
Onterecht leggen van beslag moet worden voorkomen; het kan leiden tot een schadevergoedingsactie.
Wij onderzoeken graag of dit rechtsmiddel in uw situatie tot een spoedige oplossing kan leiden.
Snel een uitspraak nodig van de rechter over een bepaalde urgente situatie? In dat geval is een kort geding een oplossing voor uw situatie. De rechter geeft een voorlopig oordeel waaraan partijen zich al dan niet op straffe van een dwangsom dienen te houden.
Wij denken graag mee over de voor uw situatie passende juridische oplossing.
Dit is in het civiele en bestuurlijke recht de procedure die (al dan niet na hoger beroep) leidt tot een definitieve beslechting van het geschil. Anders dan in een kort geding ligt de nadruk hier veel meer op een schriftelijke uitwisseling van processtukken.
Wij onderzoeken graag of dit de aangewezen procedure is voor uw geschil.
Een partij die zich beroept op de rechtsgevolgen van de door haar gestelde feiten of rechten moet deze bewijzen. Voorafgaand aan iedere gewenste procedure moet derhalve de bewijspositie worden bekeken.
Soms is het bewijs nog niet voldoende in handen van de cliënt. In dat geval is nadere actie gewenst. Te denken valt dan bijvoorbeeld aan het instellen van een (voorlopig) getuigenverhoor of het afdwingen van het verkrijgen van inzage in bepaalde documenten die zich bij de wederpartij bevinden (exhibitieplicht).
Wij zoeken graag met u naar de mogelijkheden om uw bewijsprobleem op te lossen.
Soms ontstaat er in een onderneming een intern geschil tussen aandeelhouders of tussen het bestuur en (enkele) aandeelhouders. Dit kan bijvoorbeeld gaan over de te volgen strategie van de onderneming. In dat geval kan aan de Ondernemingskamer, een speciaal daarvoor geëquipeerde afdeling van het Hof Amsterdam -- bij ons kantoor om de hoek -- een onderzoek naar de gang van zaken binnen de onderneming worden gevraagd. Zo'n onderzoek kan worden voorafgegaan door het vragen van voorlopige voorzieningen, zoals het schorsen van een bestuurder voor de duur van de procedure of het tijdelijk ontnemen van het stemrecht van een aandeelhouder.
Wij denken graag mee over de voor uw situatie passende oplossing.