icon

Europees Hof: "reistijd is werktijd"

Vorige week heeft het Europese Hof van Justitie voor de EU een oordeel gegeven dat in de pers “baanbrekend” wordt genoemd en waarvan de gevolgen ook in ons land volgens het FNV “vérstrekkend” zouden zijn.

Aan het Hof was de casus voorgelegd van een Spaans bedrijf dat onderhoudswerkzaamheden uitvoerde. Haar werknemers kwamen iedere ochtend naar een van de regiokantoren en vertrokken van daaruit met hun benodigde materialen en gereedschappen naar de klanten. Er was – uiteraard – geen discussie over wat werktijd was en wat niet: de werkdag begon en eindigde op het regiokantoor, de reizen naar klanten vonden dus plaats in werktijd en de reis tussen huis en kantoor werd in eigen tijd afgelegd.

De situatie werd ingewikkelder toen het bedrijf besloot de regiokantoren te sluiten en de werknemers vanuit hun eigen woning naar de klanten liet reizen. Zij kregen daartoe een auto van de zaak, maar de werkgever stelde zich op het standpunt dat de reis naar de klant volledig in eigen tijd werd afgelegd. De werkdag begon met andere woorden pas wanneer de medewerker bij de klant aankwam. Wie een ver weg gevestigde klant moest bezoeken maakte dus langere werkdagen dan voorheen.

De vraag of dat een correcte opvatting was werd door de Spaanse rechter aan het Europees Hof voorgelegd. Die toetst de kwestie aan de Europese Arbeidstijdenrichtlijn. Die Richtlijn bepaalt dat onder arbeidstijd moet worden verstaan “de tijd waarin de werknemer werkzaam is, ter beschikking van de werkgever staat en zijn werkzaamheden of functie uitoefent, overeenkomstig de nationale wetten en/of gebruiken”. Rusttijd is gedefinieerd als “de tijd die geen arbeidstijd is”.

Het Hof oordeelt dat in dit geval de werkgever ongelijk heeft; de werknemers staan vanaf het moment dat zij in hun bedrijfsauto stappen “ter beschikking van de werkgever”, en daarmee valt de in die auto, op weg van en naar klanten, doorgebrachte reistijd binnen het begrip “arbeidstijd” als bedoeld in de Richtlijn. Daarbij speelde natuurlijk een grote rol dat deze werkgever er zelf voor had gekozen de regiokantoren af te schaffen.

Hoe baanbrekend en vérstrekkend de uitspraak is, staat te bezien. Op zich geeft het Hof een welkome nadere invulling aan een begrip dat ook in de Nederlandse arbeidstijdenwetgeving nog weinig duidelijk omkaderd is. Anderzijds is het moeilijk voorstelbaar dat de Nederlandse rechter anders zou hebben geoordeeld wanneer deze specifieke casus zich in ons land zou hebben voorgedaan. En dat duidt de beperkte strekking van dit oordeel: het ziet uitsluitend op werkgevers die eerst wel, en daarna geen, vaste werkplek bieden aan hun personeel.

Een (ander) element dat in het krantenartikel over het hoofd lijkt te worden gezien is dat het Europees Hof nadrukkelijk stelt dat het feit dat deze reistijd arbeidstijd is niet betekent dat de beloning over die reistijd gelijk zou moeten zijn aan de tijd waarin “echt” wordt gewerkt. Het Hof stelt integendeel dat de werkgever de vergoeding voor de reistijd woonplaats-klanten “vrij kan bepalen”. Reistijd kan dus onbetaalde werktijd zijn, als het aan het Europees Hof van Justitie ligt.
Werknemers mogen intussen op grond van de Richtlijn niet langer werken dan 48 uur per week. Wanneer aldus hun volledige niet, of laag, betaalde reistijd binnen die 48 uur moet vallen zou er minder tijd voor “echt” (betaald) werk resteren. Per saldo zou de beloning van deze werknemers dus juist lager uit kunnen vallen.

In ons land zal het met die (eventuele) negatieve gevolgen naar verwachting zo'n vaart niet lopen, al was het maar in de praktijk niet heel veel Nederlandse vanuit huis werkende werknemers aan een 48-urige werkweek komen, óók niet inclusief reistijd. Bovendien zijn in ons recht de “eisen van goed werkgeverschap” te zeer verankerd, en die eisen zullen in ieder geval verhinderen dat werkgevers hun bestaande personeel plots minder gaan betalen omdat ze “van Europa” minder uren “echt” mogen werken, en dus over een lager aantal uren betaald zouden mogen worden.

Waar het op neerkomt is dat het aanmerken van reistijd als werktijd primair betrekking heeft op arbeidstijdenwetgeving, en niet per definitie betekent dat er (positieve) gevolgen zijn voor iemands beloning. De Richlijn, en daarmee het Hof, beoogt uitsluitend te waarborgen dat werknemers voldoende rust krijgen, en niet té veel uren, per dag of per week, met hun werk bezig zijn. Hoeveel zij voor dat werk betaald moeten krijgen is een heel ander onderwerp.

Voor bijvoorbeeld thuiszorgmedewerkers, hoe zeer je het ze ook zou gunnen, is deze uitspraak dus niet zonder meer goed nieuws.

Heeft u vragen?

Dit veld is bedoeld voor validatiedoeleinden en moet niet worden gewijzigd.
Europees Hof: "reistijd is werktijd"

Schrijf u in voor onze nieuwsbrief

Schrijf u in voor onze nieuwsbrief