Praktijkgebieden: Arbeidsrecht
Op 30 juni 2016 informeerde Minister Asscher de Tweede Kamer over de beloofde evaluatie en/of voortgang van de Wet Werk en Zekerheid (WWZ).
Volgens de Minister wordt met de WWZ “beoogd een nieuw evenwicht tussen flexibiliteit en zekerheid op de arbeidsmarkt te bereiken, het stelsel van flexrecht, ontslagrecht en WW activerender te maken en werkzekerheid en inkomenszekerheid te bevorderen”.
Met de maatregelen uit de WWZ rondom flexibele arbeid en het ontslagrecht wordt onder meer beoogd te voorkomen dat werknemers onvrijwillig en langdurig werkzaam zijn op basis van een onzeker flexibel contract, vooral waar het structureel werk betreft. Ook wordt beoogd te bewerkstelligen dat een snellere doorstroom naar een contract voor onbepaalde tijd plaatsvindt.
De WWZ, die deels in 2015 is ingevoerd, wordt in 2020 in zijn geheel geëvalueerd. In de tussentijd worden onderdelen van de wet geëvalueerd. Op 29 juni 2016 heeft de Universiteit van Amsterdam een onderzoeksrapport aan de Minister uitgebracht naar de werking van de in de wet beschreven redelijke gronden waarop de rechter de arbeidsovereenkomst kan ontbinden. Op grond van het nieuwe artikel 7:669 lid 3 BW kan een kantonrechter de arbeidsovereenkomst alleen nog ontbinden indien aan ten minste één van de daarin limitatief opgesomde gronden is voldaan (voldragen is).
Uit het onderzoek blijkt onder andere het volgende:
Deze uitkomsten zijn redelijk in lijn met die van een onderzoek onder arbeidsrechtadvocaten. De Minister ziet in dit onderzoek aanleiding om een tweetal zaken onder de aandacht te brengen van de Raad voor de Rechtspraak. Het is ten eerste niet de bedoeling van de WWZ dat rechters de hoogte van een vergoeding meewegen in het besluit een ontbinding wel of niet af te wijzen. In de tweede plaats vindt de Minister het opmerkelijk dat sommige rechters aangeven soms te weinig ruimte te zien om te ontbinden op grond van een verstoorde arbeidsverhouding (de g-grond), terwijl partijen naar het oordeel van de rechter eigenlijk niet meer samen verder kunnen. Naar mijn idee zijn deze twee door de Minister geobserveerde zaken nu juist de kern van het “probleem” van de nieuwe ontslagregels. Het doel van de wetgever is dat het ontslagrecht voorspelbaarder wordt, zodat werkgevers niet te huiverig meer zijn om mensen in vaste dienst aan te nemen. De ontbindingsgronden en de hoogte van de transitievergoeding staan immers vast. Tot nu toe blijkt echter – en zo volgt dit ook uit het onderzoek van UVA – dat het nieuwe ontslagrecht de ontbinding van een arbeidsovereenkomst juist moeilijker heeft gemaakt. De Minister zou m.i. dan ook iets anders moeten doen dan dit onder de aandacht brengen van de Raad voor de Rechtspraak. Het is niet aan de Minister om de rechterlijke macht te vertellen hoe de wet moet worden toegepast. Dit lijkt mij eerder aanleiding om de wet te herzien.
Maartje Oliemans-Ouwehand is niet meer werkzaam bij Wieringa Advocaten. Indien u een vraag heeft naar aanleiding van deze blog dan kunt u zich wenden tot onderstaande contactpersoon van het praktijkgebied arbeidsrecht.
Door het leggen van conservatoir (derden) beslag worden vermogensbestanddelen van een wederpartij per direct bevroren. Er kan geen overdracht meer plaatsvinden en in bepaalde gevallen kunnen vermogensbestanddelen zelfs elders in bewaring worden gegeven. Deze actie kan druk zetten op de wederpartij waardoor een snelle oplossing kan worden bereikt.
Beslaglegging moet wel altijd worden gevolgd door een bodem of arbitrage procedure, tenzij eerder een buitengerechtelijke oplossing wordt bereikt.
Onterecht leggen van beslag moet worden voorkomen; het kan leiden tot een schadevergoedingsactie.
Wij onderzoeken graag of dit rechtsmiddel in uw situatie tot een spoedige oplossing kan leiden.
Snel een uitspraak nodig van de rechter over een bepaalde urgente situatie? In dat geval is een kort geding een oplossing voor uw situatie. De rechter geeft een voorlopig oordeel waaraan partijen zich al dan niet op straffe van een dwangsom dienen te houden.
Wij denken graag mee over de voor uw situatie passende juridische oplossing.
Dit is in het civiele en bestuurlijke recht de procedure die (al dan niet na hoger beroep) leidt tot een definitieve beslechting van het geschil. Anders dan in een kort geding ligt de nadruk hier veel meer op een schriftelijke uitwisseling van processtukken.
Wij onderzoeken graag of dit de aangewezen procedure is voor uw geschil.
Een partij die zich beroept op de rechtsgevolgen van de door haar gestelde feiten of rechten moet deze bewijzen. Voorafgaand aan iedere gewenste procedure moet derhalve de bewijspositie worden bekeken.
Soms is het bewijs nog niet voldoende in handen van de cliënt. In dat geval is nadere actie gewenst. Te denken valt dan bijvoorbeeld aan het instellen van een (voorlopig) getuigenverhoor of het afdwingen van het verkrijgen van inzage in bepaalde documenten die zich bij de wederpartij bevinden (exhibitieplicht).
Wij zoeken graag met u naar de mogelijkheden om uw bewijsprobleem op te lossen.
Soms ontstaat er in een onderneming een intern geschil tussen aandeelhouders of tussen het bestuur en (enkele) aandeelhouders. Dit kan bijvoorbeeld gaan over de te volgen strategie van de onderneming. In dat geval kan aan de Ondernemingskamer, een speciaal daarvoor geëquipeerde afdeling van het Hof Amsterdam -- bij ons kantoor om de hoek -- een onderzoek naar de gang van zaken binnen de onderneming worden gevraagd. Zo'n onderzoek kan worden voorafgegaan door het vragen van voorlopige voorzieningen, zoals het schorsen van een bestuurder voor de duur van de procedure of het tijdelijk ontnemen van het stemrecht van een aandeelhouder.
Wij denken graag mee over de voor uw situatie passende oplossing.