icon

Wat zijn de gevolgen van niet-gestanddoening door de curator?

In beginsel heeft het faillissement van een (rechts)persoon geen invloed op bestaande wederkerige overeenkomsten (dit volgt uit de parlementaire geschiedenis). Dat betekent echter niet dat er door het faillissement niets verandert. In de artikelen 37 e.v. Fw wordt de wederkerige overeenkomst in faillissement geregeld. De hoofdregel staat in artikel 37 Fw. In de artikelen 38 tot en met 40 Fw staan afwijkende bepalingen voor enkele bijzondere overeenkomsten, zoals huur- en arbeidsovereenkomsten.

Artikel 37 Fw bepaalt dat als een wederkerige overeenkomst ten tijde van de faillietverklaring door geen van de partijen volledig is nagekomen, de wederpartij de curator schriftelijk een redelijke termijn kan stellen waarbinnen de curator dient te verklaren of hij de overeenkomst gestand doet (zal nakomen). Als de curator niet binnen die redelijke termijn verklaart de overeenkomst gestand te doen, verliest hij het recht zijnerzijds nakoming van de overeenkomst te vorderen.

Hoewel de Faillissementswet stamt uit 1893, was tot 2 december 2016 onduidelijk of hetgeen is bepaald in artikel 37 Fw, ook tot gevolg heeft dat, als de curator niet verklaart de overeenkomst gestand te doen, de curator ook het recht verliest om betaling (nakoming) te vorderen voor dat deel dat door de gefailleerde al was nagekomen voorafgaand aan het faillissement. Denk daarbij aan de aannemer die failliet gaat en het door hem te bouwen huis al voor 90% heeft afgebouwd, terwijl de opdrachtgever nog niet (of voor minder dan de 90%) heeft betaald. Kan de curator dan wel betaling voor de reeds gebouwde 90% vorderen? Als de letterlijke bewoording van artikel 37 Fw wordt gevolgd, kan de curator dat niet. Maar dat zou wel tot een onredelijk resultaat kunnen leiden.

Op 2 december 2016 heeft de Hoge Raad drie belangwekkende arresten gewezen over de bovenstaande problematiek.

In het eerste arrest en het tweede arrest bepaalt de Hoge RAad dat artikel 37 Fw niet van toepassing is op de situatie dat de gefailleerde al vóór de faillietverklaring een prestatie heeft verricht, maar de wederpartij nog niet de daarvoor verschuldigde tegenprestatie heeft verricht. Voor de door de gefailleerde reeds verrichte prestatie zal wederpartij de tegenprestatie moeten voldoen. Het in artikel 37 Fw bedoelde verlies van het recht van de curator op nakoming heeft dan ook alleen betrekking op de door de wederpartij te verrichten prestaties waarvoor de tegenprestatie door de gefailleerde nog verricht moet worden. Als de tegenprestatie voorafgaand aan het faillissement nog niet verschuldigd was, kan de curator zijn vordering stoelen op ongerechtvaardigde verrijking (artikel 6:212 BW).

In het derde arrest bepaalt de Hoge Raad dat voor de beantwoording van de vraag wat te gelden heeft als “redelijke termijn” en uit welke omstandigheden kan blijken dat de curator zich bereid heeft verklaard de overeenkomst gestand te doen, alle omstandigheden van het geval van belang zijn. In deze zaak was er sprake van een zogenaamde dwangcrediteur. Onder de omstandigheden van het geval die van belang zijn voor de bepaling van de redelijke termijn, valt ook de vraag of de dwangcrediteur door hantering van een wat langere termijn nadeel ondervindt. Het in rechte afdwingen van doorlevering van diensten door een dwangcrediteur kwalificeert niet (per se) als het gestand doen van de overeenkomst door de curator.

Hebt u een (lopende) overeenkomst met een gefailleerde wederpartij en vraagt u zich af hoe u (nog meer) schade kunt beperken? Neem gerust contact met ons op. Wij hebben ruime ervaring met faillissementskwesties en zijn u graag van dienst.

Heeft u vragen?

Dit veld is bedoeld voor validatiedoeleinden en moet niet worden gewijzigd.
Wat zijn de gevolgen van niet-gestanddoening door de curator?

Schrijf u in voor onze nieuwsbrief

Schrijf u in voor onze nieuwsbrief