Praktijkgebieden: Bestuurdersaansprakelijkheid
Faillissementsfraude is de afgelopen jaren door de wetgever vanuit meerdere hoeken aangepakt. Sinds 1 juli 2016 is de Wet civielrechtelijk bestuursverbod in werking getreden en exact een jaar daarna vonden curatoren nieuwe steun door de inwerkingtreding van de Wet versterking positie curator. In deze bijdrage staan wij aan de hand van een vonnis van de Rechtbank Rotterdam van 9 mei 2018 stil bij de toepassing van de eerst genoemde wet.
Het civielrechtelijk bestuursverbod (artikelen 106a t/m 106e Fw) is een middel dat zowel voor de curator (middels een vordering) als voor het Openbaar Ministerie (middels een verzoek) bestaat. Het bestuursverbod wordt door de rechter opgelegd voor een bepaalde periode. Degene (natuurlijke of rechtspersoon) aan wie dit verbod is opgelegd, kan gedurende deze tijd:
Daarbij geldt een opgelegd bestuursverbod voor zowel huidige als toekomstige bestuursfuncties. Dit verbod is echter niet van toepassing op elke ‘type’ bestuurder. Zo zijn de volgende uitzonderingen denkbaar:
Daarnaast bestaat alsnog de mogelijkheid voor een bestuurder om, ondanks het bestuursverbod, een eenmanszaak te starten dan wel toe te treden tot een personenvennootschap.
Het vonnis van de Rechtbank Rotterdam vormt een voorbeeld van een beroep op het civielrechtelijk bestuursverbod middels een vordering van de curator. In deze zaak heeft de curator (onder andere) de bestuurder van de failliete vennootschap aansprakelijk gesteld op grond van artikel 2:248 BW. Daarnaast heeft de curator ex art 106a Fw een veroordeling gevorderd tot een civielrechtelijk bestuursverbod voor de duur van 5 jaar.
Op grond van artikel 106c Fw dient de curator bij zijn vordering een uittreksel uit het handelsregister over te leggen van de overige rechtspersonen waarvan de betrokkene bestuurder (of commissaris) is. Lid 2 bepaalt dat de rechtbank vervolgens deze rechtspersonen in de gelegenheid moet stellen om ‘hun zienswijze over het gevraagde bestuursverbod en de mogelijke gevolgen daarvan naar voren te brengen’. De wetgever heeft hierdoor deze rechtspersonen een middel gegeven om voor hun belangen op te komen aangezien de betrokken rechtspersonen immers mogelijk hun benoemde bestuurder kunnen verliezen.
In deze zaak komt de rechtbank eerst met een tussenvonnis. Uit het overzicht uit het handelsregister bleek dat de bestuurder tevens bestuurder was van twee rechtspersonen die inmiddels in staat van faillissement verkeerden. De rechtbank oordeelde daarom dat de bij deze faillissementen betrokken curatoren om hun zienswijze gevraagd diende te worden.
Tot slot is voor (toekomstige) bestuurders nog van belang dat als het tot een (onherroepelijk) civielrechtelijk bestuursverbod komt, de Kamer van Koophandel op grond van artikel 106b van de Faillissementswet de betrokken bestuurder opneemt in een openbaar overzicht. Bovendien haalt de Kamer de betreffende bestuurders in het handelsregister door.
Mocht u meer over dit onderwerp willen weten, schroom dan niet om met ons contact op te nemen.
Aida Yazdanpanah is niet meer werkzaam bij Wieringa Advocaten. Indien u een vraag heeft naar aanleiding van deze blog dan kunt u zich wenden tot onderstaande contactpersoon van het praktijkgebied bestuurdersaansprakelijkheid.
Door het leggen van conservatoir (derden) beslag worden vermogensbestanddelen van een wederpartij per direct bevroren. Er kan geen overdracht meer plaatsvinden en in bepaalde gevallen kunnen vermogensbestanddelen zelfs elders in bewaring worden gegeven. Deze actie kan druk zetten op de wederpartij waardoor een snelle oplossing kan worden bereikt.
Beslaglegging moet wel altijd worden gevolgd door een bodem of arbitrage procedure, tenzij eerder een buitengerechtelijke oplossing wordt bereikt.
Onterecht leggen van beslag moet worden voorkomen; het kan leiden tot een schadevergoedingsactie.
Wij onderzoeken graag of dit rechtsmiddel in uw situatie tot een spoedige oplossing kan leiden.
Snel een uitspraak nodig van de rechter over een bepaalde urgente situatie? In dat geval is een kort geding een oplossing voor uw situatie. De rechter geeft een voorlopig oordeel waaraan partijen zich al dan niet op straffe van een dwangsom dienen te houden.
Wij denken graag mee over de voor uw situatie passende juridische oplossing.
Dit is in het civiele en bestuurlijke recht de procedure die (al dan niet na hoger beroep) leidt tot een definitieve beslechting van het geschil. Anders dan in een kort geding ligt de nadruk hier veel meer op een schriftelijke uitwisseling van processtukken.
Wij onderzoeken graag of dit de aangewezen procedure is voor uw geschil.
Een partij die zich beroept op de rechtsgevolgen van de door haar gestelde feiten of rechten moet deze bewijzen. Voorafgaand aan iedere gewenste procedure moet derhalve de bewijspositie worden bekeken.
Soms is het bewijs nog niet voldoende in handen van de cliënt. In dat geval is nadere actie gewenst. Te denken valt dan bijvoorbeeld aan het instellen van een (voorlopig) getuigenverhoor of het afdwingen van het verkrijgen van inzage in bepaalde documenten die zich bij de wederpartij bevinden (exhibitieplicht).
Wij zoeken graag met u naar de mogelijkheden om uw bewijsprobleem op te lossen.
Soms ontstaat er in een onderneming een intern geschil tussen aandeelhouders of tussen het bestuur en (enkele) aandeelhouders. Dit kan bijvoorbeeld gaan over de te volgen strategie van de onderneming. In dat geval kan aan de Ondernemingskamer, een speciaal daarvoor geëquipeerde afdeling van het Hof Amsterdam -- bij ons kantoor om de hoek -- een onderzoek naar de gang van zaken binnen de onderneming worden gevraagd. Zo'n onderzoek kan worden voorafgegaan door het vragen van voorlopige voorzieningen, zoals het schorsen van een bestuurder voor de duur van de procedure of het tijdelijk ontnemen van het stemrecht van een aandeelhouder.
Wij denken graag mee over de voor uw situatie passende oplossing.