Algemene voorwaarden in een digitale omgeving

Deze blog is onderdeel van de Serie Algemene voorwaarden.

Uit cijfers van het CBS blijkt dat het aantal mensen dat online winkelt nog steeds stijgt. Uit recent onderzoek van de Thuiswinkel Markt Monitor blijkt zelfs dat Nederlanders in 2015 € 16,07 miljard hebben gespendeerd aan online winkelen. Indien u te maken hebt met overeenkomsten die langs elektronische weg gesloten worden, is het van belang om te weten dat er speciale regels gelden voor algemene voorwaarden. In deze blog zullen wij deze regels toelichten.

Kennis nemen van de algemene voorwaarden
Eerder schreven wij al dat de gebruiker van algemene voorwaarden de wederpartij een redelijke mogelijkheid moet bieden om van de algemene voorwaarden kennis te nemen. Doet de gebruiker dit niet, dan kan een beding uit algemene voorwaarden door de wederpartij vernietigd worden. Voor overeenkomsten die langs elektronische weg worden gesloten, geldt een aparte regeling voor het bieden van een redelijke mogelijkheid om van de algemene voorwaarden kennis te nemen. Bij dergelijke overeenkomsten moeten de algemene voorwaarden vóór of bij het sluiten van de overeenkomst langs elektronische weg ter beschikking worden gesteld. De wederpartij moet deze voorwaarden op kunnen slaan zodat deze toegankelijk zijn voor latere kennisneming (zie artikel 6:234 lid 2 BW). Indien het voor de gebruiker van de algemene voorwaarden niet mogelijk is om deze op bovengenoemde wijze ter beschikking te stellen, dan moet de gebruiker vóór de totstandkoming van de overeenkomst bekend maken waar de algemene voorwaarden te raadplegen zijn. De gebruiker moet in dat geval ook aangeven dat de algemene voorwaarden langs elektronische weg of op andere wijze zullen worden toegezonden.

De praktijk
De hierboven besproken regels zijn goed na te leven in de praktijk. Indien een offerte per e-mail wordt verzonden, kan gemakkelijk een PDF-bestand met de algemene voorwaarden worden aangehecht. Voor webshops is het aan te bevelen dat in het bestelproces wordt doorgelinkt naar een PDF-bestand met de algemene voorwaarden. Op beide manieren wordt de wederpartij in de gelegenheid gesteld om de algemene voorwaarden op te slaan en wordt voldaan aan de hierboven besproken regels. Het niet (op juiste wijze) bieden van een redelijke mogelijkheid om van de algemene voorwaarden kennis te nemen, kan grote gevolgen hebben. Wij zijn u graag van dienst indien u vragen hebt over het gebruik van algemene voorwaarden bij elektronische overeenkomsten.

Bouwen op fundering van de buren geen gebrek

Op 12-04-2016 heeft het Gerechtshof Amsterdam geoordeeld over de aansprakelijkheid van een aannemer voor de door de opdrachtgever gestelde gebreken bij de verbouw van zijn woning.

De aannemer heeft in 2011 en 2012 in opdracht en voor rekening van de opdrachtgever werkzaamheden verricht aan de toenmalige woning van de opdrachtgever. Het betrof de bouw van een uitbouw en het herstel van de fundering. Tijdens de werkzaamheden hebben er werkoverleggen plaatsgevonden. Eind 2012 waren de werkzaamheden afgerond en heeft de aannemer, na het nalopen van de uitgevoerde werkzaamheden, het werk aan de opdrachtgever opgeleverd.

Na oplevering wordt in verband met de verkoop van de woning, een bouwkundig keuringsrapport opgesteld. Uit dit rapport blijkt dat de aannemer het werk niet heeft uitgevoerd conform het bestek, maar in afwijking daarvan de systeemvloer heeft gelegd op de fundering van de uitbouw van de buren. Op grond van deze fout heeft de opdrachtgever de verkoopprijs van de woning moeten verlagen van € 680.000,- naar € 630.000,-. Hij stelt de aannemer aansprakelijk voor deze schade.

Nadat het rechtbank deze vordering van de opdrachtgever afwijst gaat hij in hoger beroep bij het gerechtshof.

Ook het gerechtshof geeft hem geen gelijk. Het hof stelt dat de opdrachtgever met de oplevering van het werk op 12 november 2011, op grond van artikel 7:758 BW, eventuele gebreken heeft aanvaard. Daarmee is het risico van dit werk op hem overgegaan en is de aannemer ontslagen van de aansprakelijkheid voor gebreken die de opdrachtgever op het tijdstip van oplevering redelijkerwijs had moeten ontdekken. Daartoe behoort ook dat bij het leggen van de vloer gebruik is gemaakt van de fundering van de buren. Hierbij acht het Hof van belang dat de opdrachtgever, alsmede de twee specialisten die hem tijdens de bouw bijstonden, daarvan voor de oplevering op de hoogte waren. Zo blijkt uit de schriftelijke weergave van het werkoverleg dat het gebrek, nadat dit tijdens de bouw aan het licht was gekomen, tussen aannemer en opdrachtgever is besproken.

Kortom, de aannemer is niet aansprakelijk voor de schade.

Groeiend aantal zorgaanbieders heeft problemen met betalingsverplichtingen

Eerder schreven wij al over de risico's en gevolgen van faillissementen in de zorg. Faillissementen en betalingsproblemen in de zorg zijn nog steeds actueel. Alleen al in de eerste helft van 2016 zijn bijvoorbeeld Zorggroep Helmond, Medisch Centrum Amstelveen, Mika Thuiscoach, centrum voor verslavingszorg Victas, en diverse thuiszorgorganisaties – waaronder TSN Thuiszorg – failliet verklaard. Uit het jaarverslag 2015 van Stichting Waarborgfonds voor de Zorgsector (WFZ) blijkt dat ook een groeiend aantal van bij WFZ aangesloten zorgaanbieders moeite heeft om tijdig aan zijn betalingsverplichtingen te voldoen.

WFZ is het garantie-instituut van intramurale zorgaanbieders. Het doel van WFZ is het bevorderen van de continuïteit van financiering van zorginstellingen (en daarmee die van de zorgverlening) door het verstrekken van garanties op leningen ten behoeve van bij WFZ aangesloten zorgaanbieders. Deze garantie houdt in dat WFZ aan de financier garandeert dat zij de betalingsverplichtingen met betrekking tot de rente en aflossingen van de desbetreffende zorgaanbieder overneemt als de zorgaanbieder daar zelf niet meer aan kan voldoen. WFZ neemt zo dus het risico dat de lening niet kan worden terugbetaald op zich. Het gaat hierbij om flinke bedragen. WFZ heeft in 2015 garanties verstrekt voor 442 miljoen euro aan nieuwe langlopende leningen. Het totaal aantal uitstaande garanties op langlopende leningen en kasgeldleningen kwam daarmee op meer dan 8,3 miljard euro.

Voordat WFZ een dergelijke garantie afgeeft, beoordeelt WFZ of de zorgaanbieder haar financiële positie en bedrijfsvoering voldoende op orde heeft, of de kredietwaardigheid op orde is, of de investeringsplannen haalbaar zijn, en of er geen andere onacceptabele risico's zijn. Nadat de garantieverlening heeft plaatsgevonden, voert WFZ jaarlijks een herbeoordeling uit. Uit het jaarverslag 2015 blijkt dat WFZ op basis van die herbeoordeling in 2015 48 leden (16% van het totale ledenaantal) onder verhoogde risicobewaking heeft gesteld. Eind 2014 ging het nog om 35 leden (11% van het totale ledenaantal). De leden onder verhoogde bewaking worden in drie categorieën onderscheiden:

– Onder categorie rood vallen de meest risicovol geachte leden. WFZ heeft zeven leden in deze categorie geplaats. In 2014 waren dit er nog tien.

– Onder categorie oranje vallen leden die niet aan de kredietwaardigheidseisen van WFZ voldoen, maar waar sprake is van minder urgente problemen. Het aantal leden in deze categorie laat een sterke stijging zien. Het gaat hierbij om 18 leden in 2015 tegenover 8 leden in 2014.

– Als laatste is er categorie geel waarin de situatie minder zorgelijk is, maar er wel reden zijn om de leden extra in de gaten te houden. Ook het aantal leden dat in deze categorie valt is gestegen; 23 leden in 2015 tegenover 17 leden in 2014.

WFZ noemt in het bijbehorende persbericht als belangrijke oorzaak de transitieprocessen die zorgaanbieders momenteel doormaken, waaronder het veranderende overheidsbeleid zoals de invoering van de Wet Maatschappelijke Ondersteuning, inkoopbeleid van zorgverzekeraars en het financieringsbeleid van banken. “Steeds vaker dreigen bij zorgaanbieders situaties te ontstaan waarbij ze onvoldoende geld beschikbaar hebben om tijdig aan hun betalingsverplichtingen te voldoen. Een belangrijke oorzaak hiervoor is dat de inkomsten achterblijven of sterk schommelen, als gevolg van moeizame contractbesprekingen en factureringsproblemen tussen zorgaanbieders en hun afnemers. Een tijdelijke liquiditeitskrapte hoeft niet per se een probleem te worden, maar de kans daarop is groter geworden doordat zorgverzekeraars zuinig zijn met financiële bevoorschotting en banken de kredietplafonds hebben verlaagd. Door de combinatie van factoren komen zorgaanbieders sneller in de knel.”

Een faillissement of betalingsproblemen van een zorgaanbieder voor wiens lening WFZ een garantie heeft verstrekt, heeft grote gevolgen voor WFZ. De financier zal immers de garantie bij WFZ inroepen. WFZ betaalt de garantie uit haar eigen risicovermogen. Indien dit niet voldoende is, kan het WFZ bij de aangesloten leden vragen om een financiële bijdrage. Als ook hieruit niet voldoende middelen beschikbaar zijn, dan doet WFZ een beroep op het Ministerie van Volksgezondheid.

Mocht u vragen hebben over insolventie van zorgaanbieders, neem dan gerust contact met ons op. Wij zijn u graag van dienst.

Bruikleenovereenkomst of huurovereenkomst? II

Eerder schreven wij al dat huur in artikel 7:201 BW wordt omschreven als de overeenkomst waarbij de ene partij, de verhuurder, zich verbindt aan de andere partij, de huurder, een zaak of een gedeelte daarvan in gebruik te verstrekken, en de huurder zich verbindt tot een tegenprestatie.

De voorzieningenrechter te Den Haag diende recent (ECLI:NL:RBDHA:2016:566) te beoordelen of een “antikraak-overeenkomst” waarbij een vergoeding door de gebruiker was verschuldigd van € 220,- per maand, diende te worden aangemerkt als een huurovereenkomst (en of de gebruiker dus een beroep op huurbescherming toekwam).

De voorzieningenrechter overweegt dat bij een bruikleenovereenkomst gaat om het in gebruik geven van een zaak om niet terwijl er bij een huurovereenkomst sprake dient te zijn van een voldoende vastomlijnde tegenprestatie. Voor de vraag hoe de overeenkomsten moeten worden gekwalificeerd is bepalend de inhoud van de overeenkomst in het licht van hetgeen partijen bij het aangaan van de overeenkomst omtrent het gebruik voor ogen stond, aldus de voorzieningenrechter.

De voorzieningenrechter stelt vast dat uit de tussen partijen gesloten overeenkomsten volgt dat het gebruik van de ruimten slechts tijdelijk was, in afwachting van verkoop, verhuur, renovatie, sloop of een andere omwikkeling van het object, dat de gebruikers van de ruimten, bereid zijn hun verblijfsrecht afhankelijk te stellen van opzegging op korte termijn en dat dit gebruik korte tijd later zal eindigen en het object alsdan moet worden ontruimd. Uit de bepalingen van de overeenkomst volgt verder dat de door de gebruikers te betalen vergoeding dient ter bestrijding van de bedrijfskosten van het antikraakbedrijf en niet aan huur kan worden gelijkgesteld, aldus de voorzieningenrechter. Opgenomen is ook dat “gebruiker zich realiseert dat hij geen beroep zal kunnen doen op huurbescherming, niet alleen omdat het beoogd gebruik van het object naar zijn aard van korte duur zal zijn, doch tevens omdat tegenover dat gebruik geen tegenprestatie aan de eigenaar / beheerder verschuldigd is”. Voorts is in de overeenkomsten opgenomen dat de werking van de redelijkheid en billijkheid en de goede trouw zich er tegen verzetten dat (toch) een beroep wordt gedaan op huurbescherming, alsmede dat een dergelijk beroep in strijd is met de bedoeling van partijen. Uit deze bepalingen volgt expliciet dat partijen niet beoogd hebben een huurovereenkomst te sluiten overweegt de voorzieningenrechter.

De gebruikers stellen zich voorts nog op het standpunt, nu het antikraakbedrijf heeft nagelaten voldoende te duiden hoe haar bedrijfskosten zijn opgebouwd, de door hen betaalde maandbedragen moeten worden aangemerkt als financiële tegenprestatie en daarmee als huurprijs. Daarin worden zij niet gevolgd door de voorzieningenrechter. Het antikraakbedrijf heeft een opsomming gegeven van de activiteiten die zij financiert uit het totaal aan maandelijks te innen bruikleenvergoedingen, zoals beheer, communicatie, incasso, 24 uur bereikbaarheidsdienst, administratie, acquisitie. onderhoud en overhead. Dit wordt in de gegeven situatie afdoende geacht ter onderbouwing van de stelling dat dit bedrag dient als vergoeding van de exploitatiekosten, aldus de voorzieningenrechter.

De voorzieningenrechter komt zodoende tot de conclusie dat de overeenkomst niet kan worden aangemerkt als een huurovereenkomst, en dat de gebruikers zich aldus niet kunnen beroepen op huurbescherming.

Autoriteit Persoonsgegevens treedt op tegen tracking cookies ziekenhuiswebsites

De Autoriteit Persoonsgegevens heeft geconstateerd dat veel Nederlandse ziekenhuizen ongevraagd tracking cookies plaatsen op de apparatuur van bezoekers van hun websites. Met behulp van zulke cookies kan op eenvoudige wijze worden gevolgd welke websites iemand bezocht heeft. Bijna de helft (39) van de 85 onderzochte ziekenhuizen overtreedt op deze wijze de privacy- en telecomwetgeving, die het verbiedt om zonder toestemming van de gebruiker dergelijke cookies te plaatsen.

Het principe van een tracking cookie is vrij eenvoudig. Zodra een bezoeker een site opent die is ingericht op het plaatsen van cookies, wordt een klein bestandje (cookie) op zijn computer geplaatst. Daarin staat bijvoorbeeld hoe laat de bezoeker de site heeft geopend, en vanaf welk IP-adres. Ook kan er bijvoorbeeld in worden bijgehouden welke pagina's van de site de gebruiker bezoekt, en voor hoe lang. Als de gebruiker vervolgens naar een andere site gaat die ook toegang heeft tot dit cookie, “ziet” die site welke pagina's de gebruiker eerder bezocht heeft. De site kan op basis daarvan de getoonde inhoud aanpassen aan de eerder bezochte sites van de gebruiker.

Om een en ander wat concreter te maken een voorbeeld. Stelt u zich een bezoeker voor die op de website van “zijn” ziekenhuis uitgebreid informatie raadpleegt over slagaderverkalking. De site registreert dat in een tracking cookie. Vervolgens gaat dezelfde gebruiker naar een willekeurige andere site, die toegang heeft tot datzelfde cookie waaruit blijkt dat de bezoeker zojuist informatie over slagaderverkalking heeft opgezocht. Nu zou het zomaar kunnen dat die site (of beter gezegd, de leverancier van de advertenties op die site) op basis van die informatie gepersonaliseerde advertenties gaat tonen, bijvoorbeeld voor cholesterolverlagende halvarine.

Voor het op deze manier volgen van bezoekers is toestemming nodig van de gebruiker, niet alleen op grond van de Telecommunicatiewet (waar de zogenaamde cookiewet onderdeel van uitmaakt), maar ook op grond van de Wet bescherming persoonsgegevens. Het opslaan van informatie over bezoek aan websites wordt namelijk vermoed een verwerking van persoonsgegevens te zijn (volgens artikel 11.7a van de Telecommunicatiewet). De partij die het cookie plaatst heeft daarom een grond voor de verwerking nodig (zoals toestemming van de betrokken persoon), tenzij hij kan aantonen dat er geen sprake is van verwerking van persoonsgegevens. Dat is bij tracking cookies lastig: met behulp van de informatie die met zulke cookies verwerkt wordt – zoals IP-adres en bezoekgegevens van verschillende sites – is de bezoeker in veel gevallen te identificeren.

De bezoekgegevens van een ziekenhuiswebsite kunnen bovendien gegevens betreffende de gezondheid vormen. Als iemand informatie opzoekt over een bepaald ziektebeeld, is het immers aannemelijk dat die persoon met die ziekte of de symptomen daarvan kampt. De enige mogelijke grond voor verwerking is in dit geval dan ook de uitdrukkelijke toestemming van de betrokkene. Dat doet een groot aantal ziekenhuizen op dit moment niet, waardoor zij dus zowel de Wbp als de Telecommunicatiewet overtreden.

De Autoriteit Persoonsgegevens heeft de ziekenhuizen zes weken de tijd gegeven om orde op zaken te stellen. Als blijkt dat bij de controle die dan volgt nog steeds ongevraagd tracking cookies worden geplaatst, zal de Autoriteit maatregelen gaan treffen. Zo zou zij een last onder dwangsom kunnen opleggen, of direct een bestuurlijke boete.

Verstek en verzet

In de procespraktijk komt het regelmatig voor dat de gedaagde (aan wie de dagvaarding werd betekend), om welke reden dan ook, zich niet stelt (zich bij de rechtbank meldt) en dat de rechter een zogenaamd verstekvonnis wijst zonder dat de gedaagde verweer heeft kunnen voeren.

Artikel 139 van het Wetboek van Burgerlijke Rechtsvordering (“Rv”) bepaalt daarover dat indien de gedaagde niet op de eerste of op een door de rechter nader bepaalde roldatum in het geding verschijnt dan wel verzuimt advocaat te stellen of, indien verschuldigd, het griffierecht niet tijdig voldoet hoewel hem dat bij dagvaarding was aangezegd, en de voorgeschreven termijnen en formaliteiten in acht zijn genomen, de rechter verstek tegen hem verleent en de vordering toewijst, tenzij deze hem onrechtmatig of ongegrond voorkomt. In een verstekzaak zal de rechter de vordering in de regel dus slechts marginaal en vooral op de formele eisen toetsen.

De gedaagde partij die bij verstek is veroordeeld, kan tegen een dergelijk verstekvonnis echter wel in verzet gaan. In tegenstelling tot hoger beroep, wordt het verzet behandeld door dezelfde rechterlijke instantie als die het verstekvonnis heeft gewezen. Artikel 143 Rv regelt onder welke voorwaarden het verzet kan worden ingesteld. Het verzet worden gedaan door middel van een dagvaarding, binnen vier weken nadat of het verstekvonnis door een deuwaarder aan de gedaagde werd betekend, of na het plegen van een daad van bekendheid van de gedaagde. Indien de gedaagde geen bekende woon- of verblijfplaats in Nederland heeft, maar zijn woon- of verblijfplaast buiten Nederland bekend is, geldt een termijn van acht weken. Naast de voornoemde gevallen vangt de verzettermijn aan op de dag waarop het vonnis ten uitvoer is gelegd (geexecuteerd).

De vraag wanneer de gedaagde bekend is geraakt met het verstekvonnis is in de praktijk vaak onderwerp van procedures. Het antwoord op die vraag is immers van groot belang voor de ontvankelijkheid van gedaagden die in verzet komen tegen een verstekvonnis.

Is er tegen u een verstekvonnis gewezen en wilt u daartegen in verzet gaan, dan is het van groot belang dat u voortvarend te werk gaat. De termijnen zijn kort. Wij zijn u graag van dienst.

Consultatieversie Zorgbrede Governancecode 2017

Zoals wij al eerder schreven, hebben Minister Schippers, staatssecretaris Van Rijn en de Brancheorganisaties Zorg (BoZ)een aanpassing van de Zorgbrede Governancecode aangekondigd. Inmiddels is het zover; de BoZ hebben het concept voor de Zorgbrede Governancecode 2017 (Code 2017) gepresenteerd. De Conceptcode 2017 vervangt de Zorgbrede Governancecode 2010 (Code 2010) en zal naar verwachting op 1 januari 2017 in werking treden.

Wijzigingen
De Code 2017 herziet de Code 2010 volledig. De codes zijn daardoor lastig met elkaar te vergelijken. Wat met name opvalt, is dat de Code 2017 niet langer gebaseerd is op regels (‘rule based'), maar op principes (‘principle based'). Volgens de BoZ is de gedachte achter de Code 2017 dat deze “een hulpmiddel voor de zorgorganisaties moet zijn om hun governance goed en volgens de huidige standaarden te organiseren“. Daarom zijn wettelijke verplichtingen zoveel mogelijk weggelaten en zijn er onderwerpen toegevoegd die de maatschappij belangrijk vindt. Duidelijk is dat de verantwoordelijkheid voor kwaliteit en veiligheid van groot belang wordt geacht en er meer nadruk wordt gelegd op het gedrag van de Raad van Bestuur en de Raad van Toezicht van zorgorganisaties.

In de Code 2017 zijn vier maatschappelijke principes en vier governance principes opgenomen. Deze principes zijn uitgewerkt in een toelichting met bijbehorende regels. In tegenstelling tot de Code 2010, zijn er in de Code 2017 naast regels waarvan gemotiveerd kan worden afgeweken (pas toe of leg uit) ook regels opgenomen die toegepast moeten worden. Per principe zijn informatie, adviezen en regels opgenomen. Door het gebruik van een icoon is direct zichtbaar of er sprake is van informatie, advies of een regel, en of er sprake is van een verplichting toe te passen of of van ‘pas toe of leg uit'.

In de Code 2017 zijn ook nieuwe onderwerpen opgenomen. Zo zijn de centrale positie van de cliënt en de maatschappelijke doelstelling van de zorgorganisatie explicieter gemaakt en is er een heel principe gewijd aan waarden, normen, cultuur en gedrag. Daarnaast wordt er meer aandacht besteed aan medezeggenschap van cliënten en medewerkers, en is de omgang met belanghebbenden verder uitgewerkt en geconcretiseerd. Ook de Raad van Toezicht krijgt meer aandacht en haar werkgeversrol wordt explicieter beschreven. Verder zijn er regels over de governance van zorgconcerns en samenwerkingsverbanden opgenomen, wordt er veel aandacht besteed aan de keuze voor de geschikte rechtsvorm en is er een nieuw hoofdstuk gewijd aan Universitair Medische Centra.

Doel
Volgens de BoZ is het de bedoeling dat met de Conceptcode 2017 een stap wordt gezet van het afvinken van regels naar het uitnodigen tot een dialoog binnen zorgorganisaties. Daarnaast is de intentie dat de Zorgbrede Governancecode minder vrijblijvend wordt. Momenteel is het hanteren van de Code 2010 een lidmaatschapsverplichting voor leden van de BoZ. De Code 2017 moet ook voor leden van andere brancheorganisaties gaan gelden. Het is de bedoeling dat de Inspectie voor de Gezondheidszorg hierop gaat toezien en daartoe de Code 2017 zal hanteren als veldnorm.

Consultatieperiode
Het concept voor de vernieuwde Zorgbrede Governancecode 2017 ligt nu ter consultatie voor. Alle betrokkenen in de zorgsector hebben tot 1 juli 2016 de gelegenheid om op het concept voor de Code 2017 te reageren. Na afloop van de consultatieperiode zal de Code 2017 aan de opmerkingen worden aangepast en in het najaar 2016 ter goedkeuring worden voorgelegd aan de algemene ledenvergaderingen van de BoZ.

Wordt ongetwijfeld vervolgd…

Verhuur zelfstandige woning op zolder of binnen bestaande woning valt niet onder de bed & breakfast regeling van de gemeente Amsterdam

De gemeente Amsterdam biedt inwoners verschillende mogelijkheden tijdelijk hun woning te verhuren aan toeristen, zonder dat daarvoor een vergunning aangevraagd hoeft te worden. Zo is het bijvoorbeeld onder voorwaarden toegestaan de gehele woning aan toeristen te verhuren. Dit wordt ook wel ‘particuliere vakantieverhuur’ genoemd. Ook is het toegestaan tegen betaling logies en ontbijt; Bed & Breakfast (hierna: ‘B&B’) aan te bieden in een deel van de woning. Blijkens de website van de gemeente is B&B-verhuur onder de volgende voorwaarden toegestaan:

1. De woning heeft officieel de bestemming wonen.
2. Maximaal 40% van het totale vloeroppervlak van de woning mag slechts gebruikt worden voor B&B.
3. Er dient een hoofdbewoner van de woning te zijn die ook daadwerkelijk in de woning woont.
4. Er mag slechts aan maximaal vier gasten tegelijk worden verhuurd.
5. De start van de B&B dient aangemeld te worden bij het stadsdeel.
6. Er dient een hotelregister bijgehouden te worden.
7. Er mag geen alcohol worden geschonken tegen betaling.

Het voordeel van B&B-verhuur ten opzichte van particuliere vakantieverhuur is dat B&B-verhuur niet aan een maximum aantal dagen is gebonden en dus het gehele jaar mag plaatsvinden. Dit maakt B&B-verhuur aantrekkelijk. Waar echter vaak niet bij wordt stilgestaan is dat het gedeelte dat gebruikt wordt voor B&B, onderdeel dient te zijn van (het totale oppervlak) van de woning. Daarvan is geen sprake meer indien het gedeelte dat voor B&B wordt gebruikt geheel eigen voorzieningen heeft, zoals een eigen keuken, badkamer en wc, alsmede een eigen (afsluitbare) toegang. Het komt regelmatig voor dat pandeigenaren op zolder of in een deel van de woning zonder vergunning een dergelijk eigenstandig gedeelte bouwen en dat gedurende het hele jaar verhuren aan toeristen. Daarmee worden flinke boetes geriskeerd. Het eigenstandig gedeelte vormt namelijk een tweede zelfstandige woning en is dus geen ‘onderdeel’ (meer) van de oorspronkelijke woning. De B&B-regels zijn daarop dus ook niet van toepassing. Het zonder vergunning realiseren van een dergelijke tweede zelfstandige woning en het zonder vergunning verhuren aan toeristen is in strijd met de regels en kan tot hoge boetes leiden.

Uitbraak vogelgriep voor risico van werkgever

Vanwege het uitbreken van de vogelgriep in 2014 heeft de Staatssecretaris van Economische zaken in dat jaar een algeheel vervoersverbod ingesteld, voor de duur van 72 uur, voor onder meer pluimvee en ander gevogelte, eieren, pluimveemest en strooisel. Als gevolg hiervan moest noodgedwongen het productieproces van (onder andere) een bedrijf uit Groningen voor vier dagen worden stilgelegd.
De vraag of de werknemers gedurende deze dagen – waarop zij dus niet hebben kunnen werken – recht hadden op loon en zo ja, of de werkgever de niet-gewerkte uren mocht verrekenen met gemaakte over- en verlofuren werd aan de kantonrechter in Groningen voorgelegd.

Op basis van de wet behoudt een werknemer het recht op loon indien hij de overeengekomen arbeid niet heeft verricht door een oorzaak die in de risicosfeer van de werkgever ligt. De voorzienbaarheid speelt hierbij een belangrijke rol. Indien de oorzaak voor de werkgever voorzienbaar is, dan ligt de oorzaak eerder in zijn risicosfeer.

Volgens de kantonrechter moet de vogelgriep en de daarbij behorende maatregelen, zoals ruimingen en vervoersverboden, in beginsel als voorzienbaar worden aangemerkt. De pluimveehouderij wordt immers van tijd tot tijd door deze ziekte geplaagd. Dat de werknemers geen arbeid konden verrichten, kwam derhalve voor rekening van de werkgever; de werknemers hadden dus recht op doorbetaling van het loon. De kantonrechter overweegt nog dat de uitbraak en de daarmee samenhangende maatregelen ingrijpender waren dan tot dan toe gebruikelijk in Nederland. Nu dit niet voorzienbaar was, zou dit kunnen rechtvaardigen dat het loon maar een beperkte tijd doorbetaald had hoeven worden. De rechter hoeft hier echter niet over te oordelen nu het in het onderhavige geval slechts ging om vier dagen dat het werk was stilgelegd. Als de maatregelen langer hadden geduurd, had de kantonrechter de loondoorbetalingsplicht mogelijk wel in tijd beperkt.

De uitspraak is in lijn met de geldende rechtspraak dat normale bedrijfsrisico’s in het algemeen voor rekening van de werkgever komen. Bij “normale bedrijfsrisico’s” kan gedacht worden aan extreme weersomstandigheden, het onvoldoende voor handen hebben van werk en computerstoringen. De aard van het bedrijf speelt hierbij ook een rol, omdat bepaalde omstandigheden voor het ene bedrijf meer voorzienbaar zijn dan voor het andere bedrijf. Zo zal een brand bij een daarvoor gevoelig bedrijf eerder als “normaal bedrijfsrisico” worden aangemerkt dan bij een bedrijf dat in het algemeen geen rekening hoeft te houden met brand.

Overigens kan voor de eerste zes maanden van de arbeidsovereenkomst in een schriftelijke overeenkomst worden afgesproken dat het loon niet hoeft te worden doorbetaald ondanks dat de oorzaak van het niet-werken in de risicosfeer van de werkgever ligt. Wil een werkgever het risico voor langere duur beperken, dan dient dit in een cao te worden geregeld.

De werkgever beroept zich in de onderhavige uitspraak ook op een aantal cao-bepalingen. Uit deze bepalingen zou volgens hem blijken dat hij vrij was om de niet-gewerkte uren in het onderhavige geval te verrekenen met verlof- en overuren. De kantonrechter interpreteert de cao-bepalingen echter op een andere manier en is van oordeel dat niet uit de cao blijkt dat de werkgever deze verrekenbevoegdheid heeft.

(De uitspraak van de kantonrechter te Groningen is uitsluitend gepubliceerd in het tijdschrift Jurisprudentie Arbeidsrecht: JAR 2016/140)

De grijze lijst

Deze blog is onderdeel van de Serie Algemene voorwaarden.

Wij hebben bij Wieringa Advocaten voortdurend één of twee ‘student-stagiaires' in dienst, rechtenstudenten die bij ons kennismaken met de advocatuur. Faranaz Ishak, masterstudent aan de Vrije Universiteit, volgt op dit moment die studentstage. Ten behoeve van onze weblog schreef zij, samen met Geert Schnitzler, een bijdrage over de zogeheten grijze lijst.

Eerder schreven wij al over de vernietigbaarheid van bedingen in algemene voorwaarden. Eén van de gronden hiervoor is dat het te vernietigen beding onredelijk bezwarend is. Ten aanzien van overeenkomsten met consumenten, wijst artikel 6:237 BW een aantal bedingen aan dat vermoed wordt onredelijk bezwarend te zijn (de grijze lijst). Artikel 6:236 BW noemt bedingen die hoe dan ook onredelijk bezwarend zijn (de zwarte lijst). Naast consumenten ontlenen ook kleine ondernemers bescherming aan de zwarte en grijze lijst. Dit wordt ook wel de reflexwerking genoemd. In deze blog zal nader op de grijze lijst worden ingegaan.

Als een beding in algemene voorwaarden voorkomt op de grijze lijst, dan is het beding vernietigbaar tenzij de gebruiker van de algemene voorwaarden kan aantonen dat het betreffende beding in de gegeven situatie niet onredelijk is. De opsomming van de grijze lijst is limitatief. Hieronder volgt een aantal voorbeelden van bedingen dat is opgenomen op de grijze lijst. Het gaat om een beding:

– dat de inhoud van de verplichtingen van de gebruiker wezenlijk beperkt ten opzichte van hetgeen de wederpartij, mede gelet op de wettelijke regels die op de overeenkomst betrekking hebben, zonder dat beding redelijkerwijs mocht verwachten (sub b).

– dat de gebruiker of een derde geheel of ten dele bevrijdt van een wettelijke verplichting tot schadevergoeding (sub f). Dit wordt ook wel een exoneratiebeding of exoneratieclausule genoemd.

– dat de wederpartij aan een opzegtermijn bindt die langer is dan de termijn waarop de gebruiker de overeenkomst kan opzeggen (sub l).

– dat voor de geldigheid van een door de wederpartij te verrichten verklaring een strengere vorm stelt dan het vereiste van een schriftelijk stuk dat niet is opgesteld door een notaris, maar dat wel is ondertekend (sub m).

Uit het voorgaande kan niet worden afgeleid dat bedingen die niet op de grijze of zwarte lijst staan altijd zijn toegestaan; ook die bedingen kunnen onredelijk bezwarend zijn. Het verschil is wel dat de wederpartij in dat geval zelfstandig moet bewijzen dat het beding onredelijk bezwarend is, en dat geen gebruik kan worden gemaakt van een wettelijk bewijsvermoeden.

Schrijf u in voor onze nieuwsbrief

Schrijf u in voor onze nieuwsbrief