icon

Vrijheid van meningsuiting versus vrijstelling

De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State (hierna: “Raad van State”) heeft op 9 februari 2005 een opmerkelijke uitspraak gedaan over de verhouding tussen het Verdrag tot bescherming van de rechten van de mens (EVRM) en de Wet op de Ruimtelijke Ordening. Het ging om het volgende. Een radiozendamateur heeft een bouwvergunning verkregen voor een zendmast in zijn tuin met een hoogte van 18 meter, in uitgeschoven toestand. Een dergelijke zendmast is in strijd met het bestemmingsplan. Toch is bij de bouwvergunning geen vrijstelling van het bestemmingsplan verleend. Volgens de Raad van State is de vrijheid van meningsuiting in dit geval niet verenigbaar met de vrijstellingsprocedure. De vrijstellingsprocedure mag daarom achterwege worden gelaten.

Wettelijke voorschriften vinden op grond van artikel 94 Grondwet geen toepassing, indien deze toepassing niet verenigbaar is met een ieder verbindende bepaling als artikel 10 EVRM. Artikel 10 EVRM bepaalt dat een ieder recht heeft op vrijheid van meningsuiting. Dit recht omvat de vrijheid een mening te koesteren en de vrijheid om inlichtingen en denkbeelden te ontvangen, zonder inmenging van enig openbaar gezag en ongeacht grenzen. Lid 2 van het artikel bepaalt dat deze vrijheden kunnen worden onderworpen aan bepaalde voorwaarden, beperkingen en sancties, die bij de wet zijn voorzien en die in een democratische samenleving noodzakelijk zijn in het belang van de bescherming van rechten van anderen.

De Raad van State stelt het EVRM boven de Wet op de Ruimtelijke Ordening. De vraag of wellicht aan het tweede lid van artikel 10 EVRM wordt voldaan komt in de uitspraak niet aan de orde. Er wordt anders gezegd niet beoordeeld of het mogelijk is om de Wet op de Ruimtelijke Ordening “in te passen” in het EVRM, en het volgen van een vrijstellingsprocedure derhalve in het belang van bescherming van anderen noodzakelijk is in een democratische samenleving. De Raad van State toetst slechts aan het individuele belang van de buurman die visuele hinder ondervond. Deze hinder vond de Raad van State niet onevenredig bezwarend voor anderen.

Deze uitspraak maakt duidelijk dat met een beroep op de vrijheid van meningsuiting de Wet op de Ruimtelijke Ordening buiten toepassing kan blijven. De rechter zal altijd nog wel per geval moeten toetsen of er zich een situatie voordoet die gelet op het tweede lid van artikel 10 van het EVRM, beperking van het recht op vrijheid van meningsuiting rechtvaardigt.

De uitspraak is te lezen op de website van de Raad van State, Zaaknummer 200406606/1.


Annejet Lamme is niet meer werkzaam bij Wieringa Advocaten. Indien u een vraag heeft naar aanleiding van deze blog dan kunt u zich wenden tot onderstaande contactpersoon van het praktijkgebied bestuursrecht.

Heeft u vragen?

Dit veld is bedoeld voor validatiedoeleinden en moet niet worden gewijzigd.
Vrijheid van meningsuiting versus vrijstelling

Schrijf u in voor onze nieuwsbrief

Schrijf u in voor onze nieuwsbrief