icon

Hoger beroep bij de Raad van Arbitrage voor de Bouw: zinvol of niet?

Toen eind jaren ´80 het hoger beroep bij de Raad van Arbitrage voor de Bouw werd ingevoerd, twijfelde menigeen aan de zin daarvan. Immers, de geschillen gaan vaak over technische kwesties, met technische arbiters, en hoe kunnen arbiters in appel dan anders oordelen dan hun, naar mag worden aangenomen, even deskundige collega's die het vonnis in eerste aanleg hebben gewezen?

In de praktijk is dit toch wel anders uitgepakt. Een mooi voorbeeld zijn de procedures die enige tijd geleden tussen een opdrachtgever, hoofdaannemer en onderaannemer zijn gevoerd over de instorting van het dak van een bedrijfshal.

In eerste aanleg: hoofdaannemer aansprakelijk, onderaannemer gaat vrijuit

In eerste aanleg zijn de procedure tussen de opdrachtgever en de hoofdaannemer en die tussen de hoofdaannemer en de onderaannemer gelijktijdig behandeld. In deze procedures stelden arbiters voorop dat tussen partijen vaststaat dat de dakconstructie was bezweken omdat een hoeveelheid hemelwater zich op het dak heeft kunnen verzamelen, welke hoeveelheid hemelwater de dakconstructie niet kon dragen. Verder stond vast dat de hoogte van de dakopstand 120 mm was, en dat in de dakopstanden geen noodafvoeren waren aangebracht.

De opdrachtgever nam het standpunt in dat het dak was ingestort vanwege het ontbreken van deze noodafvoeren, en omdat de gordingen niet stijf genoeg waren. De hoofdaannemer bestreed dit, en stelde dat de dakrandconstructie vanwege de geringe hoogte van de dakopstand als natuurlijke noodoverlaat kon fungeren. Verder stelde hij dat er weliswaar sprake was van een geringe overschrijding van de doorbuigingseis inzake de stijfheid van de gordingen, doch dat dit werd gecompenseerd door het toepassen van een steiler afschot dan minimaal vereist (2% in plaats van 1,5%). De instorting is veroorzaakt, aldus de hoofdaannemer, doordat de reguliere hemelwaterafvoeren sterk waren vervuild.

Arbiters wezen, met een beroep op de toepasselijke NEN-norm 6702, het verweer van de hoofdaannemer af, en waren van oordeel dat bij het ontwerp van een dak rekening moet worden gehouden met een situatie waarbij waterafvoer via de reguliere hemelwaterafvoeren niet meer mogelijk is.

Ten opzichte van de opdrachtgever kwamen arbiters dan ook tot de conclusie dat de hoofdaannemer aansprakelijk was. Dit oordeel is in hoger beroep niet meer bestreden.

Voor een goed begrip van de uitkomst van de procedure tussen de hoofdaannemer en de onderaannemer merk ik vooraf op dat in die verhouding, op grond van de contractstukken, de verantwoordelijkheid voor zowel het ontwerp als de uitvoering van de dakconstructie bij de onderaannemer lag. Daarvan uitgaande oordeelden arbiters dat de onderaannemer jegens hoofdaannemer toch niet het volledige risico voor het ontwerp van de dakconstructie draagt, omdat de hoofdaannemer tijdens de ontwerpfase een aanwijzing had gegeven om de dakconstructie te wijzigen. De constructeur van de hoofdaannemer had namelijk aan de onderaannemer verzocht om de oorspronkelijk ontworpen dakrand van 350 mm hoogte met noodafvoeren te vervangen door een dakrand van 120 mm hoogte, waarbij de constructeur nog aangaf dat, indien het steilere afschot van 2% zou worden toegepast, geen overlopen noodzakelijk waren.

Op deze grond kwamen arbiters tot de slotsom dat de hoofdaannemer diende te bewijzen dat het instorten van het dak was veroorzaakt door een verborgen gebrek waarvoor de onderaannemer aansprakelijk is en dat de instorting dus niet het gevolg was van de aanwijzing om geen noodafvoeren toe te passen. De hoofdaannemer slaagde niet in dit bewijs, en dus was de conclusie van arbiters dat niet is komen vast te staan dat de instorting is te wijten aan een verborgen gebrek waarvoor de onderaannemer aansprakelijk is. Met andere woorden: de vordering van de hoofdaannemer werd afgewezen.

Van dit vonnis ging de hoofdaannemer in hoger beroep.

Hoger beroep: onderaannemer toch voor 80% aansprakelijk

De appelarbiters benaderden de zaak van een geheel andere kant. Zij stelden voorop dat het naar hun oordeel zeer aannemelijk is dat het instorten van het dak zijn oorzaak vond in accumulatie van water als gevolg van het niet voldoen aan de NEN-norm 6702. Het niet voldoen aan deze NEN-norm kwam, zo oordeelden arbiters, omdat naar aanleiding van het op wens van de opdrachtgever gewijzigde ontwerp geen nieuwe accumulatieberekeningen waren vervaardigd.

Daar ontwerp en uitvoering van de dakconstructie tot het werk van onderaannemer behoorden, was de onderaannemer er in beginsel voor verantwoordelijk dat de dakconstructie voldeed aan de NEN-norm 6702 en was onderaannemer in beginsel degene die de wateraccumulatieberekeningen diende te (laten) maken. Dan zou naar voren zijn gekomen dat met het door de opdrachtgever gewenste afschot in relatie tot de gewenste hoogte van de dakopstand en de gewenste afwezigheid van noodafvoeren niet zou zijn voldaan aan de NEN-norm. De onderaannemer had dan een alternatief moeten bedenken dat wel voldeed aan de NEN-norm, dan wel de opdrachtgever dienen te waarschuwen.

Maar de hoofdaannemer viel ook wat te verwijten. Hij had moeten constateren dat van het dak geen nieuwe wateraccumulatieberekeningen waren gemaakt. Indien de hoofdaannemer het ontbreken van deze berekeningen had gemeld, zouden deze alsnog zijn gemaakt, en zou de huidige constructie, naar alle waarschijnlijkheid, niet tot stand zijn gebracht.

In appel kwamen arbiters derhalve tot het oordeel dat de aansprakelijkheid verdeeld diende te worden, in die zin dat de hoofdaannemer voor 20% aansprakelijk is te achten en de onderaannemer voor 80%. Bijna dus het tegenovergestelde van de uitkomst in eerste aanleg.

Wat leren deze uitspraken ons?

De onderhavige uitspraken leren ons dat, ook al gaat het om op het oog technische kwesties waarover eigenlijk geen verschil van mening zou kunnen bestaan, een appel bij de Raad van Arbitrage voor de Bouw soms wel degelijk zin heeft. Appelarbiters kunnen een zaak van een geheel andere kant benaderen, met als gevolg een totaal andere uitkomst. Anders gezegd: ook al gaat het over techniek, concludeer niet te snel dat appel geen zin heeft.


Charles Smit is niet meer werkzaam bij Wieringa Advocaten. Indien u een vraag heeft naar aanleiding van deze blog dan kunt u zich wenden tot onderstaande contactpersoon van het praktijkgebied bouwrecht.

Heeft u vragen?

Dit veld is bedoeld voor validatiedoeleinden en moet niet worden gewijzigd.
Hoger beroep bij de Raad van Arbitrage voor de Bouw: zinvol of niet?

Schrijf u in voor onze nieuwsbrief

Schrijf u in voor onze nieuwsbrief