Wanneer is een OR verplicht en welke soorten OR zijn er?

In een serie artikelen bespreken wij de Ondernemingsraad (OR). Wanneer moet een OR worden ingesteld, wat zijn de taken en wanneer moet de OR ergens bij worden betrokken? In deze eerste aflevering wordt uitgelegd wanneer een OR moet worden ingesteld en welke soorten OR’en er bestaan.

Vrijblijvend of verplicht?

Medezeggenschap is van belang om werknemers te laten meedenken over het beleid van een onderneming. De OR vertegenwoordigt de belangen van de werknemers en de onderneming, hij draagt – zoals de wet dit omschrijft – bij aan het “goed functioneren van de onderneming in al haar doelstellingen”. Hoe meer werknemers een onderneming heeft, hoe groter de OR. Wanneer binnen een bedrijf meer dan 50 werknemers werkzaam zijn, geldt de wettelijke verplichting een OR in te stellen. Onder werknemers worden niet alleen de personen bedoeld die werkzaam zijn op basis van een arbeidsovereenkomst, maar ook oproepkrachten en uitzendkrachten. Ook onderscheid tussen fulltime en parttime wordt niet gemaakt.

Wanneer er een OR is, maar het aantal werknemers onder de 50 zakt houdt de OR van rechtswege op te bestaan. Organisaties mogen ervoor kiezen de OR toch in stand te houden, maar een ondernemer kan ervoor kiezen de OR op te heffen. Willen werknemers toch blijven participeren? Dan is de organisatie verplicht een personeelsvertegenwoordiging (PVT) in te stellen.


COR, GOR, GemOR.. Wat is het allemaal?

Op zichzelf geldt geen sanctie voor het niet nakomen van deze verplichting. Uit statistieken blijkt dat in Nederland ongeveer 2/3 van deze instellingsplicht wordt nageleefd, wat dus betekent dat in de praktijk niet elke onderneming daadwerkelijk een OR instelt. Wanneer (ook maar) één werknemer echter eist dat een OR word ingesteld en de ondernemer dit niet doet, kan het zo ver komen dat een ondernemer door de rechter wordt verboden om besluiten te nemen die onder het advies- of instemmingsrecht vallen zo lang er geen OR is ingesteld.

Wanneer duidelijk is dat een OR moet worden ingesteld, is het ook van belang om te bepalen in welke vorm de medezeggenschap gaat plaatsvinden. Het is aan de organisatie om te bepalen welke vorm van medezeggenschap het beste past binnen de onderneming. Uitgangspunt is dat medezeggenschap zeggenschap volgt en dat de gekozen structuur een goede toepassing van de Wet op de Ondernemingsraden (WOR) bevordert.

Centrale Ondernemingsraad (COR)
Soms bestaat een organisatie uit meerdere losse vestigingen of ondernemingen, die op zichzelf wel bij elkaar horen maar wel allemaal hun eigen bedrijfsvoering en discussieonderwerpen hebben. Bij bijvoorbeeld een supermarktconcern  kunnen op het hoofdkantoor hele andere discussies spelen, dan in de winkels zelf. Er kan dan voor worden gekozen om voor ieder bedrijfsonderdeel een aparte OR in te stellen, met daarboven een COR. Deze overkoepelende OR bestaat uit afgevaardigden van de verschillende bedrijfsonderdelen binnen de organisatie. Op die manier is ieder bedrijfsonderdeel vertegenwoordigd. De COR behandelt dan alle aangelegenheden die voor alle of meerdere bedrijfsonderdelen gelden.

Groepsondernemingsraad (GOR)
Waar bij de COR per bedrijfsonderdeel een aparte OR wordt ingesteld, ligt dat bij een GOR net iets anders. Bij een GOR wordt voor bepaalde afzonderlijke bedrijfsonderdelen een gezamenlijke OR ingesteld. Dit ligt voor de hand wanneer tussen een aantal bedrijfsonderdelen veel samenhang bestaat. Dit kan bijvoorbeeld het geval zijn, wanneer diverse bedrijfsonderdelen zich hoofdzakelijk richten op een specifieke activiteit binnen de onderneming. Om te voorkomen dat hetzelfde besluit dan op meerdere plekken ter advies of instemming moet worden  voorgelegd, kan ervoor worden gekozen een aantal bedrijfsonderdelen samen te voegen in een GOR. Een GOR is dus met name bedoeld om op effectieve(re) wijze medezeggenschap te bedrijven.

Gemeenschappelijke Ondernemingsraad (GemOR)
Wanneer binnen een onderneming verschillende bedrijfsonderdelen in stand worden gehouden, maar de wens bestaat om niet per iedere vestiging of bedrijfsonderdeel een aparte OR in te stellen, kan voor een GemOR worden gekozen. Deze variant is ook een oplossing voor wanneer bedrijfsonderdelen afzonderlijk niet aan 50 werknemers komen, maar wanneer zij samen worden genomen dit getal wel bereiken. De gekozen leden in deze GemOR zijn afkomstig uit de verschillende bedrijfsonderdelen. Alle advies- en instemmingsaanvragen worden dan ook ingediend op deze plek. Wanneer voor deze vorm wordt gekozen, is een COR of GOR niet meer aan de orde. Er kan dan namelijk niet meer worden afgevaardigd. Een GemOR kan effectief zijn, wanneer de werknemers van de verschillende bedrijfsonderdelen dezelfde belangen hebben en over dezelfde onderwerpen willen praten.

Bevordering toepassing van de WOR is het uitgangspunt

Zoals u merkt, biedt de WOR veel mogelijkheden bij het kiezen van een passende medezeggenschapsstructuur. Heeft u vragen over het instellen van een OR en/of vragen over welke structuur het beste bij de werkwijze van uw onderneming past? Wieringa Advocaten denkt graag met u mee, neem vooral contact met ons op voor verder advies.

Wetsvoorstel modernisering concurrentiebeding – verandering op komst?

Al langer is duidelijk dat het concurrentiebeding veelal wordt gebruikt om werknemers te binden aan de werkgever. Daarmee schiet het concurrentiebeding zijn doel, het beschermen van het bedrijfsdebiet van een werkgever, voorbij. Minister van Gennip (SZW) heeft om die reden het wetsvoorstel Wet modernisering concurrentiebeding ter internetconsultatie ingediend. Dit wetsvoorstel wijzigt – en vermeerdert vooral – de vereisten voor gebruik van het concurrentiebeding en het nauw verwante relatiebeding. Wij zetten de belangrijkste mogelijke wijzigingen uiteen.

Huidige regelgeving

De wettelijke vereisten voor gebruik van een concurrentiebeding zijn op dit moment beperkt. Het concurrentiebeding moet schriftelijk zijn overeengekomen in een arbeidsovereenkomst voor onbepaalde tijd met een meerderjarige werknemer. In arbeidsovereenkomsten voor bepaalde tijd in schriftelijke motivering van de werkgever nodig waaruit blijkt dat het concurrentiebeding noodzakelijk is vanwege zwaarwegende bedrijfs- of dienstbelangen.

Wettelijke vereisten volgens het wetsvoorstel

Waar de huidige wet een positieve benadering (het concurrentiebeding is geldig, tenzij) hanteert, gaat de nieuwe regeling uit van een negatieve benadering. Het concurrentiebeding is in beginsel nietig, tenzij:

  • dit beding schriftelijk is overeengekomen met een meerderjarige werknemer;
  • in het beding is gemotiveerd hoe lang het concurrentiebeding geldt, met een toegestaan maximum van twaalf maanden;
  • uit de bij het beding opgenomen schriftelijke motivering blijkt voor welke geografische reikwijdte de beperking geldt;
  • uit de bij het beding opgenomen schriftelijke motivering blijkt vanwege welke zwaarwegende bedrijfs- of dienstbelangen de werkgever de beperking noodzakelijk vindt. Anders dan de huidige regeling, zal dit dan ook gelden voor arbeidsovereenkomsten voor onbepaalde tijd.

Het gebruik van het concurrentiebeding inroepen

Eveneens nieuw zijn bepalingen die regelen wanneer een werkgever het concurrentiebeding kan en moet inroepen. Een werkgever zal bij het eindigen van de arbeidsovereenkomsten schriftelijk moeten aangeven dat hij zich op het concurrentiebeding beroept én voor welke periode hij zich op het beding beroept.

Wanneer een werkgever schriftelijk moet aangeven dat hij zich op het concurrentiebeding beroept is afhankelijk van de wijze van beëindiging. Deze mededeling moet in beginsel uiterlijk een maand voor het einde van de arbeidsovereenkomst plaatsvinden, bijvoorbeeld wanneer een arbeidsovereenkomst voor bepaalde tijd van rechtswege eindigt. Bij opzegging door de werkgever moet de mededeling op de datum van de opzegging worden gedaan en bij ontslag op staande voet of bij ontbinding via de kantonrechter moet de mededeling uiterlijke twee weken na datum van opzegging respectievelijk de dagtekening van de uitspraak worden gedaan.

Bij de mededeling zal een werkgever de periode waarin hij zich op het concurrentiebeding beroept moeten vermelden. Daarbij kan een werkgever het concurrentiebeding alleen inroepen voor een periode die bestaat uit volledige maanden, met een maximum van een jaar.

Vergoeding voor gebruik concurrentiebeding

Volgens het wetsvoorstel is de werkgever voor elke maand dat hij zich beroept op het concurrentiebeding een vergoeding verschuldigd ter hoogte van de helft van het loon van de werknemer. Als de beperking tien maanden duurt, zal de vergoeding dus in beginsel vijf maandsalarissen bedragen. Hiervan mag in de arbeidsovereenkomst slechts ten voordele van de werknemer worden afgeweken door een hogere vergoeding overeen te komen. In een vaststellingsovereenkomst kan daarentegen wel worden overeengekomen dat geen vergoeding verschuldigd is.

Tot slot

Het wetsvoorstel ligt tot 15 april 2024 ter internetconsulatie. Hierna wordt het wetsvoorstel, al dan niet in gewijzigde vorm, naar de Tweede Kamer gezonden. Wij zullen zeker onze input met de Minister delen. Uiteraard houden wij u op de hoogte van de laatste ontwikkelingen omtrent het concurrentiebeding. Meer weten? Neem gerust contact op.

De rechtspositie van een statutair bestuurder: hoe zat het ook alweer?

Een statutair bestuurder die op basis van een arbeidsovereenkomst in dienst is bij een onderneming, heeft een andere arbeidsrechtelijke positie dan een “gewone” werknemer. De statutair bestuurder is naast werknemer van de onderneming namelijk ook formeel benoemd tot statutair bestuurder van deze onderneming. In de praktijk wordt vaak de vraag gesteld hoe om te gaan met deze dubbele rechtsbetrekking bij het ontslag van de bestuurder. Wat is de rechtspositie van de bestuurder? Geldt dezelfde ontslagbescherming voor een statutair bestuurder als voor een gewone werknemer? In deze blog worden deze vragen beantwoord.

Ontslag van een statutair bestuurder leidt tot einde van de arbeidsovereenkomst

Op grond van artikel 2:244 BW kan een statutair bestuurder van een besloten vennootschap te allen tijde worden ontslagen door een bevoegd orgaan. Vaak wordt dit besluit genomen in de algemene vergadering van aandeelhouders. Hoe deze procedure precies werkt, leggen we uit in onze eerdere blog. Sinds de zogeheten ‘15 april-arresten‘ van de Hoge Raad, geldt als hoofdregel dat ontslag van een statutair bestuurder ook automatisch leidt tot beëindiging van de arbeidsovereenkomst van deze bestuurder. Daarbij moet worden opgemerkt dat de werknemer in dienst moet zijn van de vennootschap waarvan hij ook bestuurder is. De gedachte achter de hoofdregel van de Hoge Raad is dat wanneer de bestuurder is ontslagen en dus niet meer in functie is, de arbeidsrechtelijke functie eigenlijk ook inhoudsloos is geworden. Het uitvoeren van de bestuurstaken is immers niet meer mogelijk. In de praktijk betekent dit dat de ontslagbescherming van een statutair bestuurder aanzienlijk beperkter is dan van een gewone werknemer.

Uitzonderingen

Er geldt echter ook een aantal uitzonderingen op deze regel. Volgens de Hoge Raad leidt ontslag van een statutair bestuurder namelijk niet automatisch tot het einde van de arbeidsovereenkomst, wanneer sprake is van een wettelijk opzegverbod in de zin van artikel 7:670 BW, zoals het opzegverbod wegens ziekte. Daarvoor is wel vereist dat de ziekmelding is gedaan vóórdat de bestuurder de oproep voor de aandeelhoudersvergadering, waarbij het ontslag van de desbetreffende bestuurder op de agenda staat, heeft ontvangen. Een ziekmelding nádat deze oproep is gedaan, kan het voorgenomen ontslag dus niet meer blokkeren.

Daarnaast kunnen partijen van de hoofdregel afwijken door uitdrukkelijk af te spreken en schriftelijk vast te leggen dat de statutair bestuurder zijn arbeidsrechtelijke functie behoudt, ook na ontslag als statutair bestuurder.

Tot slot wordt in de literatuur en lagere rechtspraak een derde uitzondering aangenomen. Van deze uitzondering kan sprake zijn wanneer de statutair bestuurder feitelijk geen “echte” bestuurder is, omdat het statutair bestuurderschap in praktijk beperkt is tot enkel formele verantwoordelijkheden, zoals het aftekenen op de jaarrekening. De werknemer fungeert dan alleen naar buiten toe als bestuurder. In die uitzonderlijke gevallen kan de rechter oordelen dat de bestuurder dezelfde ontslagbescherming heeft als een gewone werknemer. Over deze uitzondering bestaat echter veel discussie in de literatuur, te meer omdat de Hoge Raad deze uitzondering niet heeft genoemd in de 15 april-arresten.

Conclusie

De arbeidsrechtelijke rechtspositie van een statutair bestuurder is dus een bijzondere. In de praktijk blijkt de daadwerkelijke kwalificatie van de rol van de bestuurder dikwijls doorslaggevend te zijn voor de uiteindelijke ontslagbescherming van de bestuurder. Wij denken graag mee over deze kwalificatie. Neem daarvoor gerust contact met ons op.

Omzetting naar onzelfstandige bewoning: bestaande legale situaties van vóór invoering vergunningplicht

Mag het college zomaar een vergunning weigeren op grond van de Huisvestingsverordening als er sprake was van legale kamerbewoning vóór invoering van de vergunningplicht voor het omgezet houden van onzelfstandige woonruimte? De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State (de Afdeling) oordeelde recentelijk van niet (28 februari 2024, ECLI:NL:RVS:2024:839). Het is geen verrassende uitspraak, maar mooie aanleiding om het onderwerp weer eens onder de aandacht te brengen.

Wat speelde er?

Een eigenaresse van zelfstandige woonruimte heeft deze in 2012 omgezet in onzelfstandige wooneenheden voor kamerbewoning. De gemeenteraad van Nijmegen heeft daarna in 2017 in de Huisvestingsverordening (Hvv 2017) een verbod ingevoerd om zonder vergunning van het college zelfstandige woonruimte om te zetten in of omgezet te houden als onzelfstandige woonruimte, waar kamerbewoning dus onder valt. In 2018 vraagt eigenaresse een vergunning aan voor kamerbewoning door vier personen op grond van voornoemde huisvestingsverordening. Deze wordt door het college geweigerd, omdat zij niet zou voldoen aan de voorwaarden van het overgangsrecht in de beleidsregels uit 2018.

Eigenaresse heeft dit in rechte aangevochten. Tijdens de hoger beroepsprocedure bij de Afdeling krijgt zij in 2021 alsnog een omzettingsvergunning van het college. Omdat zij tijdens de procedure bij de Afdeling om schadevergoeding heeft verzocht in de vorm van gederfde huurinkomsten door de volgens haar onterechte weigering in 2018, wordt het besluit uit 2018 alsnog beoordeeld.

Oordeel Afdeling

De Afdeling verwijst naar een eerdere – uitgebreid gemotiveerde – uitspraak over de Huisvestingsverordening 2019 van de gemeenteraad van Nijmegen (uitspraak van 23 juni 2021, ECLI:NL:RVS:2021:1336) en oordeelt in lijn hiermee dat het weigeringsbesluit uit 2018 inderdaad niet door de beugel kon.

Hierbij neemt de Afdeling in aanmerking dat het doel van een verbod om woningen omgezet te houden is dat het college kan optreden tegen illegale omzettingen. Niet ter discussie staat dat eigenaresse haar pand omstreeks 2012 vergunningvrij heeft omgezet in onzelfstandige wooneenheden. Dit was dus niet illegaal gebeurd. Het is volgens de Afdeling niet zo dat bestaande vergunningvrij omgezette woningen nooit op enig moment kunnen worden onderworpen aan een vergunningplicht, maar dan moet er wel rekening worden gehouden met de gevolgen die dit voor bestaande legale situaties heeft en de belangen die er nu met de keuze voor een vergunningplicht voor het omgezet houden worden gediend. Deze belangenafweging moet zorgvuldig plaatsvinden.

In dit geval was was niet gebleken dat de gemeenteraad bij de invoering van de vergunningplicht in de Hvv 2017 rekening heeft gehouden met bestaande rechten in gevallen waarin de woning rechtmatig was omgezet. De belangen waren dus niet daadwerkelijk afgewogen. Het college had dus zelf een zorgvuldige belangenafweging moeten maken. Ook dit is niet gebeurd in 2018. Het besluit van 24 december 2018 is daarom in strijd met het zorgvuldigheidsbeginsel genomen, aldus de Afdeling.

Overigens leidde dit oordeel niet tot een vergoeding van de schade. Eigenaresse had namelijk in de periode dat zij stelde schade te hebben geleden voor de kamerverhuur ook nog een omgevingsvergunning nodig. De gestelde schade was daardoor niet (uitsluitend) ontstaan door de onterechte weigering van de omzetting van de woning. Dit terzijde.

Moraal van het verhaal

Als de gemeenteraad dus nalaat om bij de invoering van een vergunningsplicht voor het omgezet houden van onzelfstandige woonruimte de belangen van verhuurders en kamerbewoners in bestaande legale situaties (op behoorlijke wijze) mee te wegen, rust er een zware motiveringsplicht op het college op dit punt. Het is dan aan het college om zich rekenschap te geven van deze belangen als de verhuurder een aanvraag indient om de woning voor kamerbewoning om te zetten. Denkbaar is dat de bestaande kamerbewoning moet worden gerespecteerd, desnoods onder bepaalde voorwaarden, of dat er in ieder geval een (ruime) overgangsperiode moet worden geboden om de situatie in overeenstemming te brengen met het nieuwe vergunningenregime.  In het hier besproken geval was dit in ieder geval niet op behoorlijke wijze gebeurd.

De hiervoor geschetste lijn in de rechtspraak is en blijft interessant, ook na invoering van de Omgevingswet. De Huisvestingswet blijft bestaan en verdeling van de woningvoorraad vanuit het oogpunt van schaarste van woonruimte in de gemeente blijft een aangelegenheid die door de raad in een huisvestingsverordening mag worden geregeld.

Vragen over omzetting van woonruimte? Neem contact op met een van onze bestuursrechtspecialisten.

Elektronische oproeping voor algemene vergadering toegestaan, tenzij….

Inleiding

De Hoge Raad heeft op 10 november 2023 een arrest (ECLI:NL:HR:2023:1535) gewezen met betrekking tot de elektronische oproeping voor een algemene vergadering. De Hoge Raad heeft geoordeeld dat een elektronische oproeping voor een algemene vergadering is toegestaan tenzij die wijze van oproepen in de statuten “voldoende duidelijk” wordt uitgesloten. In deze bijdrage nemen wij het arrest van de Hoge Raad onder de loep.

Feiten

Fresch Projectontwikkeling B.V. (“Fresch”) zit in een Vereniging van Eigenaars (“VvE”) en is rechthebbende van zes appartementsrechten. De VvE hanteert een reglement waarin artikel 33 lid 8 voorschrijft dat de oproeping voor de vergadering van de VvE wordt verzonden naar de werkelijke of andere gekozen woonplaats van de eigenaren met inbegrip van de agendapunten alsmede de plaats en tijdstip van de vergadering.

Op 5 juni 2020 is per e-mail een oproep gestuurd voor een vergadering van de VvE die op 25 juni 2020 zou plaatsvinden. Deze vergadering is vervolgens, per e-mail van 17 juni 2020, verplaatst naar 2 juli 2020. Op de VvE-vergadering van 2 juli 2020 is besloten om (i) een hek te plaatsen langs de parkeerplaatsen bij het pand en  (ii) om het bestuur te machtigen om het hek te bestellen. Fresch is het niet eens met dit genomen besluit en legt daaraan ten grondslag dat zij niet op de juiste wijze voor de vergadering is opgeroepen zodat zij niet wist van de vergadering en van het betreffende besluit.

Fresch vecht vervolgens het besluit in eerste instantie aan bij de kantonrechter en vordert vernietiging daarvan, maar wordt niet-ontvankelijk verklaard vanwege het te laat indienen van haar verzoekschrift. In hoger beroep wordt het oordeel van de kantonrechter bekrachtigd. Daarnaast oordeelt het hof dat het reglement van de VvE niet uitsluit dat de oproeping voor een VvE-vergadering naast de verzending per post ook per e-mail kan plaatsvinden. Bovendien neemt het hof mee in haar oordeel dat de communicatie tussen Fresch en de VvE altijd per e-mail verliep en dat Fresch daar nimmer bezwaar tegen heeft gemaakt.

Oordeel Hoge Raad

Allereerst haalt de Hoge Raad artikel 2:41 lid 5 BW aan. Dit artikel geldt voor de vereniging en regelt de oproeping van haar leden voor een algemene vergadering. Deze bepaling luidt als volgt:

Tenzij de statuten anders bepalen kan, indien een lid of afgevaardigde hiermee instemt, de bijeenroeping geschieden door een langs de elektronische weg toegezonden en leesbaar en reproduceerbaar bericht aan het adres dat door hem voor dit doel is bekend gemaakt.”

De Hoge Raad oordeelt in lijn met de beslissing van het hof. Het reglement van de VvE sluit niet uit dat oproeping ook kan geschieden langs de elektronische weg. Daarbij moet in acht worden genomen dat Fresch altijd per e-mail heeft gecommuniceerd met de VvE en daar nimmer bezwaar tegen heeft gemaakt. De Hoge Raad oordeelt dat in principe oproeping langs de elektronische weg altijd mogelijk is tenzij de statuten dan wel een reglement deze wijze van oproeping “voldoende duidelijk” uitsluiten. De Hoge Raad voegt daaraan toe dat ondanks het ontbreken van rechtstreekse toepassing van artikel 2:41 lid 5 BW op de vereniging van eigenaars (artikel 5:124 lid 3 BW), niettemin moet worden aangenomen dat een VvE-vergadering langs de elektronische weg kan worden opgeroepen met inachtneming van de voorwaarden en het voorbehoud genoemd in artikel 2:41 lid 5 BW.

Voor wat de term “voldoende duidelijk” precies moet inhouden, sluit de Hoge Raad aan bij het wetsvoorstel betreffende de digitale vergadering. Als dit voorstel zal resulteren in een wet, kan een vereniging digitaal vergaderen tenzij de statuten anders bepalen. Deze tenzij-bepaling gaat, aldus de memorie van toelichting, alleen op als uit de betreffende statutaire bepaling blijkt dat “voldoende duidelijk” wordt afgeweken. Deze afwijking moet expliciet zijn en kan bijvoorbeeld vorm krijgen door statutair te bepalen dat uitsluitend langs de fysieke weg een algemene vergadering kan worden bijeengeroepen. De bepaling waarin enkel is opgenomen dat leden voor een algemene vergadering “schriftelijk” of “per brief” worden opgeroepen volstaat niet omdat dergelijke woorden niet “voldoende duidelijk” zijn.

De Hoge Raad verwerpt het beroep van Fresch en veroordeelt haar in de kosten van het geding in cassatie.

Afsluitend

Heeft u vragen over dit onderwerp? Neemt u dan gerust contact met ons op. Wieringa Advocaten heeft ruime ervaring met het adviseren op het gebied van personenvennootschappen. Wij zijn u graag van dienst.

Boetebeding opnemen? Let op de formulering!

Boetebeding

Een beding dat in vrijwel ieder contract voorkomt, is het boetebeding. Artikel 6:91 BW merkt als boetebeding aan ‘ieder beding waarbij is bepaald dat de schuldenaar, indien hij in de nakoming van zijn verbintenis tekortschiet, gehouden is een geldsom of een andere prestatie te voldoen, ongeacht of zulks strekt tot vergoeding van schade of enkel tot aansporing om tot nakoming over te gaan’.

Uit deze omschrijving komt naar voren dat middels het opnemen van een boetebeding bij voorbaat kan worden vastgelegd wat het bedrag is dat de schuldenaar in geval van een tekortkoming bij wijze van schadevergoeding zal moeten voldoen. In dit geval treedt de boete op grond van artikel 6:92 lid 2 BW in de plaats van de wettelijke aanvullende en vervangende schadevergoeding. Dit is echter regelend recht, waardoor partijen afwijkende afspraken kunnen maken.

Dat de reikwijdte van een boetebeding niet altijd duidelijk is, blijkt onder meer uit een uitspraak die de rechtbank Midden-Nederland in december 2023 heeft gedaan (ECLI:NL:RBMNE:2023:7452). Deze uitspraak wordt hieronder toegelicht.

Casus

Tussen koper en verkoper is een koopovereenkomst met betrekking tot een onroerende zaak tot stand gekomen. In de koopovereenkomst is het volgende boetebeding opgenomen:

“Koper en verkoper komen overeen dat indien één der partijen zijn verplichting voortvloeiende uit hoofde van de koopovereenkomst slechts gedeeltelijk of niet nakomt, hij aan de wederpartij een boete verbeurd van minimaal 10% van de koopsom, onverminderd het recht van deze partij om nakoming, ontbinding, dan wel schadevergoeding te vorderen”.

Als gevolg van een tekortkoming aan de zijde van de verkoper, heeft de koper de koopovereenkomst rechtsgeldig ontbonden. Daarbij is de verkoper door de rechter veroordeeld tot betaling van de gevorderde contractuele boete van €88.000,-. Hiertegen is geen hoger beroep ingesteld, waardoor het vonnis tussen partijen kracht van gewijsde heeft gekregen.

Eiser heeft vervolgens in deze procedure vergoeding gevorderd van de werkelijk door haar geleden schade die zij heeft begroot op €350.470,43. Eiser heeft zich hierbij op het standpunt gesteld dat partijen hebben afgesproken dat bij een tekortkoming de tekortschietende partij een boete verbeurt van tenminste 10% van de koopprijs, maar dat dat het recht van de andere partij onverlet laat om de door haar werkelijk geleden schade in de vorm van aanvullende schadevergoeding te vorderen. Volgens de koper is zijn werkelijk geleden schade veel hoger dan het boetebedrag dat de verkoper heeft betaald. Die schade bestaat uit gederfde winst, de beoogde waardevermindering van het pand door herontwikkeling en de toekomstige exploitatie van de onroerende zaak.  

De verkoper stelt zich echter op het standpunt dat de koper geen recht heeft op aanvullende schadevergoeding omdat de contractuele boete volgens verkoper een gefixeerde schadevergoeding betreft.

De Haviltex-maatstaf

De vraag die in deze procedure voorligt is of de koper naast een contractuele boete, die door de verkoper al is betaald, recht heeft op nog een aanvullende schadevergoeding. Dat is volgens de rechtbank een kwestie van uitleg van de overeenkomst. Hierbij komt het aan op wat partijen over en weer hebben verklaard en over en weer redelijkerwijs uit elkaars verklaringen en gedragingen hebben mogen afleiden. Daarbij komt het aan op alle omstandigheden van het geval.

Een van de omstandigheden die bij de uitleg van de partijbedoeling een rol speelt is de tekst van de overeenkomst. De rechtbank is in dit geval uitgegaan van een objectieve taalkundige uitleg, omdat partijen in de precontractuele fase niet hebben gesproken dan wel onderhandeld over de tekst en/of inhoud van het boetebeding. Koper heeft via zijn makelaar de koopovereenkomst waarin ook dit beding stond aan de verkoper gepresenteerd en de verkoper heeft zonder opmerkingen ingestemd met dit boetebeding.

Strekking boetebeding onduidelijk

De rechtbank is van oordeel dat de strekking van het boetebeding onduidelijk is. Uit de tekst volgt niet expliciet dat naast de boete recht bestaat op aanvullende schadevergoeding ofwel vergoeding van de werkelijke schade. De zin “onverminderd het recht van deze partij om nakoming, ontbinding, dan wel schadevergoeding te vorderen”  kan op verschillende manieren worden uitgelegd. Dat kan worden uitgelegd als een bepaling waarbij naast boete, nakoming, ontbinding of schadevergoeding kan worden gevorderd. Het kan volgens de rechtbank ook zo worden opgevat alsof de wederpartij naast de boete ook nakoming of ontbinding kan vorderen, of géén boete maar wel schadevergoeding kan vorderen. Die onduidelijkheid komt volgens de rechtbank door het woord ‘danwel’. ‘Danwel’ betekent ‘of’ en niet ‘en’ zoals de koper suggereert.  

Het contra proferentem-beginsel

Nu de tekst van het boetebeding onduidelijk is en er niet is onderhandeld over de (tekst van) de boete, is de rechtbank van oordeel dat de bepaling conform het ‘contra proferentem-beginsel’ in het nadeel van de koper als opsteller van het beding dient te worden uitgelegd. De uitleg sluit volgens de rechtbank tevens aan bij de bedoeling van de wetgever om een boetebeding waarvan de strekking niet duidelijk is in het voordeel van de schuldenaar uit te leggen. De rechtbank legt de bepaling in dit geval uit alsof partijen niet van de wet afwijkende afspraken hebben gemaakt.

Conclusie

Uit de uitspraak van de rechtbank Midden-Nederland blijkt dat het essentieel is om een boetebeding duidelijk te formuleren. Hierdoor worden interpretatiegeschillen uit de weg gegaan en zijn de gevolgen van het inroepen van een dergelijk beding voor beide partijen helder.

Ontwikkelingen over schaarse vergunningen (3)

Schaarse vergunningen-gekte in Vaals

Strijd tegen bezoekerseconomie

De nieuwe mode is strijd te voeren tegen bezoekerseconomie. Het is hier niet te plaats om te ventileren wat ik daarover denk. Wel kan hier worden gewezen op de rechtsgevolgen van deze strijd. Onbedoeld kan er meer kapot worden gemaakt dan je lief is. Niet valt in te zien hoe daarmee lokale belangen worden gediend.

Toertochten in de gemeente Vaals

Het meest recente voorbeeld is de gemeente Vaals en de wijze waarop de gemeenteraad met toertochten omgaat. De toertochten hebben vele voordelen, maar ook nadelen. Er is sprake van overlast, waardoor de leefbaarheid wordt aangetast. Bedrijven en landbouwpercelen zouden niet of slechter bereikbaar zijn, er is sprake van afval en gevaarlijk rijgedrag komt voor.

Beschermen leefbaarheid

Het bestuur van de gemeente Vaals wil deze nadelen beperken en de leefbaarheid beschermen. Dit heeft geleid tot een discussie in de raadsvergadering van 19 februari jl. Het resultaat van de vergadering is dat jaarlijks maximaal 1 toertocht in de categorie met meer dan 5.000 deelnemers is toegestaan.

Vergunningplafond

Dit is een duidelijk vergunningplafond. De Dienstenrichtlijn en de Dienstenwet is van toepassing op de organisatie van een toertocht. Er zijn meer gegadigden voor het organiseren van een toertocht dan vergunningen. In ieder geval kunnen worden genoemd Limburgs Mooiste, Amstel Gold Race en Mergelheuvelland2Daagse als toertochten van deze omvang. De vergunning is dus schaars. Verlening van de vergunning dient daarom plaats te vinden via een openbare verdelingsprocedure, waarbij aan eenieder de mogelijkheid dient te worden geboden mee te dingen naar de vergunning. Daarmee is ongewis aan welke partij en voor welke toertocht uiteindelijk de vergunning zal worden verleend.

Voortbestaan Amstel Gold Race?

Als de toertocht van de Amstel Gold Race de gemeenteraad lief is, is onbegrijpelijk dat zij een besluit neemt dat het voortbestaan van deze toertocht – en als ik goed begrijp daarmee ook van de Amstel Gold Race – (zeer) onzeker maakt. In ieder geval zullen over de verdelingsprocedure en de uitslag daarvan vele procedures worden gevoerd.

Deze schaarse vergunningen-gekte maakt dus meer kapot dan je lief is. Het is daarom onbegrijpelijk dat het nog steeds de algemene tendens is om het tegengaan van overlast en bescherming van leefbaarheid te regelen door middel van het schaars maken van vergunningen.

Omgevingsplan

De aangewezen weg voor de bescherming van leefbaarheid en tegengaan van overlast is door middel van het regelen van de fysieke leefomgeving en dat doe je in het Omgevingsplan, de opvolger van het bestemmingsplan. Het Omgevingsplan hanteert het ruimere begrip fysieke leefomgeving ten opzichte van het bestemmingsplan dat betrekking had op de goede ruimtelijke ordening. Een mogelijke regeling die in het Omgevingsplan kan worden opgenomen is een verbod op het houden van toertochten behoudens een vergunning van het college. Aangezien een bestemmingsplan geen schaarse rechten in het leven roept, kan worden aangenomen dat een omgevingsplan dat evenmin doet. Voor het verlenen van een vergunning voor een toertocht op grond van het Omgevingsplan gelden daarom niet de verplichtingen, zoals die gelden voor het verdelen van een schaars recht. Er is dus geen verplichting een openbare verdelingsprocedure te volgen.

In het Omgevingsplan en in daarop gebaseerde beleidsregels kan het gemeentebestuur nader invulling geven in welke gevallen een vergunning wordt geweigerd en in welke gevallen deze wordt verleend.

Op deze wijze houdt het gemeentebestuur de eigen beslissingsbevoegdheid maximaal in eigen beheer en wordt dit geen speelbal van een openbare verdelingsprocedure, die een forse belasting van de bestuurlijke ondersteuning betekent,  met alle juridische procedures van dien. Als het gaat om de bescherming van lokale belangen – inclusief het behoud van wat je lief is – biedt het Omgevingsplan soelaas.

Online dienstverlener? Dit moet u weten over de Digital Services Act

Vanaf 17 februari 2024 gelden nieuwe verplichtingen voor onder meer hostingdiensten

Afgelopen zondag, 17 februari 2024, is de Digitaledienstenverordening (in de media vaak “Digital Services Act” genoemd, de Engelse roepnaam) in werking getreden. Deze Europese verordening heeft nogal wat stof doen opwaaien in de afgelopen jaren, waarbij de meeste aandacht uitging naar nieuwe verplichtingen voor grote platformen en zoekmachines. De nieuwe wet is echter voor alle digitale dienstverleners van belang. In deze bijdrage zetten we op een rij wat iedere ondernemer in die hoek zou moeten weten over de verordening.

Aansprakelijkheid van dienstverleners

In de basis gaat de verordening over aansprakelijkheid van dienstverleners voor illegale informatie die via hun dienst wordt verspreid. Illegale informatie is onder meer materiaal dat inbreuk maakt op auteursrechten (zoals films die zonder toestemming van de maker verspreid worden), maar ook smadelijke berichten en reclame voor nep-merkartikelen. Als dienstverleners aansprakelijk zijn voor die informatie, riskeren zij schadeclaims van rechthebbenden, maar ook strafrechtelijke vervolging. De wet geldt voor drie soorten dienstverlening: doorgifte, caching en hosting. Voor elke soort gelden specifieke normen.

  • Partijen die alleen informatie doorgeven, zoals internetproviders en kabelbedrijven, zijn daarvoor niet aansprakelijk. Zij hoeven dus niet te vrezen voor schadeclaims of boetes als abonnees via hun netwerk illegale informatie de wereld inslingeren.
  • Voor bedrijven die zich bezighouden met caching (tijdelijk opslaan van informatie ten behoeve van de gebruikers van de dienst, zoals proxydiensten), gelden al wat meer voorwaarden om aan aansprakelijkheid te ontkomen. Die komen erop neer dat zij op een verantwoordelijke wijze met de informatie omgaan en er geen wijzigingen in aanbrengen.
  • Voor hostingbedrijven, zoals cloudsoftwarebedrijven en webhosts, en platforms zoals LinkedIn, gelden de strengste eisen om aansprakelijkheid te ontlopen. Kort gezegd moet een hostingbedrijf informatie verwijderen zodra het weet dat die informatie onrechtmatig is.

Tot zover niets nieuws: deze regelgeving geldt al sinds de “richtlijn inzake elektronische handel”, die dateert van 2000. Net als die richtlijn benadrukt de nieuwe verordening dat aan dienstverleners geen algemene verplichting om informatie te monitoren kan worden opgelegd. Bedrijven hoeven dus niet actief op zoek naar illegale informatie op hun servers. En bedrijven die dat wel doen, hoeven niet te vrezen dat zij geacht worden alle illegale informatie op hun servers te kennen. In de verordening is namelijk expliciet bepaald (en dat is nieuw) dat bedrijven die actief monitoren, niet zijn uitgesloten van de aansprakelijkheidsvrijstellingen. Uiteraard geldt wel dat ze gevonden illegale informatie direct moeten verwijderen.

Nieuwe verplichtingen voor alle online dienstverleners

Natuurlijk bevat de verordening veel meer nieuwe bepalingen. Een deel daarvan is relevant voor alle dienstverleners die zich bezig houden met doorgifte, caching of hosting, waaronder de volgende.

  • Dienstverleners moeten een adres bekendmaken waarop toezichthouders terecht kunnen om contact op te nemen over de naleving van de verordening.
  • Ook voor gebruikers van de dienst moet er een makkelijk vindbaar en gebruiksvriendelijk contactpunt zijn, zoals een helpdesk. Gebruikers moeten daar op verschillende manieren mee kunnen communiceren.
  • Bedrijven moeten in hun algemene voorwaarden vermelden welke beperkingen voor gebruikers gelden met betrekking tot de informatie die zij verstrekken.

Veel bedrijven die zich op een of andere manier met hosting bezighouden hebben natuurlijk al gebruiksvoorwaarden die het verspreiden van illegale informatie verbieden. Daarmee heeft u echter nog niet aan de nieuwe verplichting voldaan: als er procedures gelden voor het monitoren of verwijderen van informatie, moeten die namelijk worden opgenomen in de voorwaarden. Ook het eventuele gebruik van geautomatiseerde besluitvorming (algoritmes) zult u moeten vermelden, evenals de werking van klachtenprocedures. Nieuw is ook dat bedrijven jaarlijks een rapport moeten publiceren over inhoudsmoderatie, waarin bijvoorbeeld wordt toegelicht hoeveel informatie er is verwijderd, en wat de aanleiding voor die verwijdering is geweest. Deze laatste verplichting geldt overigens niet voor bedrijven met minder dan vijftig werknemers en een jaaromzet tot tien miljoen euro.

Notice and action-procedure voor hostingbedrijven

Voor hostingdiensten geldt dat zij een meldingsprocedure (“notice and action”) moeten instellen, om iedereen de kans te geven (vermoedens van) illegale informatie eenvoudig te melden. Uiteraard moet de dienstverlener op basis van die melding in actie komen. Als er inderdaad sprake is van illegale informatie, moet de dienstverlener melder én de gebruiker die de informatie heeft geplaatst op de hoogte stellen van de actie die hij naar aanleiding van de melding heeft genomen. Zo’n actie kan behalve uit verwijdering bijvoorbeeld bestaan uit het beëindigen of opschorten van betalingen aan de gebruiker (zoals reclameinkomsten van YouTubers), of het verwijderen van het account.

Tot slot

Voor hostingbedrijven die een online platform exploiteren, gelden nog aanvullende regels. In een volgende bijdrage zullen we u hierover nader informeren. In de tussentijd zijn we u uiteraard graag van dienst, bijvoorbeeld met advies over noodzakelijke aanpassingen van uw algemene voorwaarden.

Aanbestedingsrecht: geen wezenlijke wijziging door niet halen deadline

Recent heeft de Rechtbank Midden-Nederland een uitspraak (ECLI:NL:RBMNE:2024:457) gedaan over de vraag of verschuiving van een harde deadline in het kader van een aanbesteding kan worden aangemerkt als wezenlijke wijziging van de aanbestedingsopdracht.

Wat was er aan de hand?

In deze kwestie gaat het om een Europese aanbestedingsprocedure voor ICT-dienstverlening. De aanbestedingsopdracht bestaat uit twee fases. In de eerste fase van vier maanden, ook wel de transitiefase genoemd, is de winnende inschrijver verantwoordelijk voor de transitie van de huidige ICT-dienstverlening van de aanbestedende dienst naar haar eigen ICT-dienstverlening. Die transitiefase moet volgens de gesloten overeenkomst op 1 oktober 2023 zijn afgerond. Dit betrof een fatale termijn.

Het is de winnende inschrijver echter niet gelukt om de transitiefase op voornoemde datum af te ronden. De winnende inschrijver heeft aangegeven dat zij de transitiefase pas eind maart 2024 kan afronden.

De als tweede geëindigde inschrijver (hierna: ‘eiseres’) is bekend geworden met deze gang van zaken – en is het er niet mee eens. Eiseres is van mening dat de winnende inschrijver de opdracht niet conform de overeenkomst uitvoert, door de transitiefase niet voor 1 oktober 2023 af te ronden. Doordat de aanbestedende dienst deze tekortkoming in de nakoming van de overeenkomst accepteert, is sprake van een wezenlijke wijziging in de aanbestedingsopdracht – aldus eiseres. Zij start daarom zowel een bodemprocedure, als een kortgedingprocedure. In dit kort geding vordert eiseres, vooruitlopend op het vonnis in de bodemprocedure, onder andere een verbod op verdere uitvoering van de overeenkomst tussen de aanbestedende dienst en de winnende inschrijver.

Wat is een wezenlijke wijziging?

De eerste vraag die opkomt is: wat is een wezenlijke wijziging? Hiervan is sprake als er een wijziging is in een opdracht, die zo wezenlijk is dat een nieuwe aanbestedingsprocedure is vereist. Hoofdstuk 2.5 van de Aanbestedingswet 2012 geeft hier duidelijkheid over. Op grond van artikel 2.163g lid 3 Aanbestedingswet is – kort gezegd – in ieder geval sprake van een wezenlijke wijziging als in de uitvoeringsfase een contractuele wijziging wordt doorgevoerd die niet in de aanbestede overeenkomst besloten ligt en (a) die zou hebben geleid tot andere inschrijvers of keuze voor een andere offerte, of (b) het economisch evenwicht van de opdracht in voordeel van de opdrachtnemer wijzigt of (c) de opdracht in belangrijke mate uitbreidt, (d) of wanneer de identiteit van de contractspartij wijzigt. Als sprake is van een wezenlijke wijziging, moet de aanbestedende dienst dus een nieuwe aanbestedingsprocedure organiseren.

Oordeel van de rechtbank

De rechter volgt het standpunt van eiseres niet en oordeelt dat in dit geval geen sprake is van een wezenlijke wijziging van de opdracht. De rechter oordeelt dat het enkel verstrijken van een contractueel overeengekomen termijn, ook al is dit een ‘harde deadline’, niet betekent dat de aard en omvang van de opdracht wordt gewijzigd. Het verstrijken van de termijn brengt namelijk geen wijziging in de overeengekomen hoofdverplichtingen van de winnende inschrijver met zich mee. Het feit dat de winnende inschrijver te laat is in de uitvoering van de opdracht, levert slecht een tekortkoming in nakoming van de overeenkomst op. Een aanbestedende dienst heeft binnen de grenzen van het verbintenissenrecht en het gelijkheidsbeginsel de autonomie over de uitvoering van de overeenkomst en bepaalt hoe om te gaan met tekortschietende contractspartij – aldus de rechter.

Conclusie

Wanneer een aanbestedende dienst bij een tekortkoming in de nakoming van de overeenkomst (het niet halen van de harde deadline) besluit verder te gaan met de tekortschietende contractspartij, betekent dat niet direct dat de aanbestedingsopdracht wezenlijk wijzigt. Enige coulance vanuit de aanbestedende dienst is dus toegestaan. Bij voortdurende coulance kan overigens het gelijkheidsbeginsel wel in gedrang komen.

Heeft u een vraag over een wezenlijke wijziging in een aanbestedingsopdracht, of heeft u een andere aanbestedingsrechtelijke vraag, neem dan contact op ons op. Onze gespecialiseerde advocaten adviseren en procederen over de meest uiteenlopende aspecten en vraagstukken op het gebied van Europees en nationaal aanbestedingsrecht.

Taken en daadkracht van de raad van commissarissen

Corporate Governance Code

In het kader van de Serie Corporate Governance bespreken wij in deze blog de rol van de raad van commissarissen bij een beursvennootschap. Een beursvennootschap is wettelijk verplicht om een raad van commissarissen in te stellen die het bestuur adviseert en toezicht houdt op de algemene gang van zaken en het bestuursbeleid. Het takenpakket van de raad van commissarissen is vastgelegd in de wet en kan worden aangevuld in de statuten van de vennootschap. De Nederlandse Corporate Governance Code (de “Code“) schrijft een aantal principes voor die de raad van commissarissen bij een beursvennootschap als uitgangspunt moet naleven.

Effectief toezicht

Hoofdstuk 2 van de Code is erop gericht om een zo effectief mogelijk toezicht binnen de beursvennootschap te creëren. De Code schrijft een aantal taken en bevoegdheden van de raad van commissarissen voor die zien op:

  1. de samenstelling en omvang van de raad van commissarissen (principe 2.1);
  2. de benoeming, opvolging en evaluatie van bestuurders en commissarissen (principe 2.2);
  3. de inrichting en verslaglegging van de raad van commissarissen (principe 2.3);
  4. de besluitvorming en het functioneren van het bestuur en de raad van commissarissen (principe 2.4);
  5. de cultuur binnen de vennootschap en de met haar verbonden onderneming (principe 2.5);
  6. misstanden en onregelmatigheden binnen de vennootschap en de met haar verbonden onderneming (principe 2.6);
  7. het voorkomen van belangenverstrengeling (principe 2.7);
  8. overnamesituaties (principe 2.8).

De rol van de raad van commissarissen worden hieronder kort per principe toegelicht.

Samenstelling en omvang raad van commissarissen (principe 2.1)

In het kader van de samenstelling en de omvang van de raad van commissarissen heeft de raad van commissarissen als taak om een Diversiteit & Inclusiebeleid (D&I beleid) vast te stellen voor de samenstelling van de raad van commissarissen (en het bestuur). De raad van commissarissen houdt tevens toezicht op de deskundigheid van zichzelf en het bestuur en op de informatievoorziening van het bestuur aan de raad. De raad van commissarissen brengt voorts verslag uit over de onafhankelijkheid van de commissarissen waaruit hij is samengesteld. Tot slot heeft de raad van commissarissen als taak om een profielschets op te stellen die ingaat op de gewenste deskundigheid en achtergrond van de commissarissen, de gewenste diversiteit en inclusie binnen de raad van commissarissen, de omvang van de raad van commissarissen en de onafhankelijkheid van de commissarissen.

Benoeming, opvolging en evaluatie van bestuurders en commissarissen (principe 2.2)

Volgens de Code wordt de effectiviteit van de raad van commissarissen bepaald door de samenstelling, waarbij omvang, deskundigheid, diversiteit en onafhankelijkheid bepalend zijn. In dat kader heeft de raad van commissarissen als taak om een formele en transparante (her-)benoemingsprocedure van bestuurders en commissarissen te waarborgen en voor een gedegen opvolgingsplan te zorgen. Uiteraard dienen deze procedures en plannen in overeenstemming met het D&I beleid van de raad van commissarissen te zijn. De raad van commissarissen dient voorts ten minste eenmaal per jaar buiten aanwezigheid van het bestuur zijn eigen functioneren als vennootschapsorgaan en van de individuele commissarissen te evalueren en daarvan verslag op te maken.

De inrichting en verslaglegging van de raad van commissarissen (principe 2.3)

De Code benadrukt dat de raad van commissarissen ervoor zorg dient te dragen dat hij effectief functioneert, bijvoorbeeld door commissies in te stellen die de besluitvorming van de raad van commissarissen kunnen voorbereiden.

De besluitvorming en het functioneren van het bestuur en de raad van commissarissen (principe 2.4)

De raad van commissarissen heeft in dit kader als taak om voor een evenwichtige en effectieve besluitvorming zorg te dragen, waarbij hij rekening houdt met de belangen van stakeholders. Dit betekent dat de raad ervoor zorgt dat hij bij de uitoefening van zijn taken over de benodigde informatie beschikt en ervoor zorgt dat kennis en vaardigheden op peil blijven.

De cultuur binnen de vennootschap en de met haar verbonden onderneming (principe 2.5)

De Code schrijft voor dat de raad van commissarissen als taak heeft om toezicht te houden op de activiteiten van het bestuur die zien op de cultuur binnen de vennootschap en de met haar verbonden onderneming. De Code adresseert ‘cultuur’ als de normen en waarden die impliciet en expliciet leidend zijn bij het handelen en het gedrag dat daaruit voortvloeit. Het idee is dat binnen een gezonde cultuur misstanden en onregelmatigheden kunnen worden voorkomen.

Misstanden en onregelmatigheden binnen de vennootschap en de met haar verbonden onderneming (principe 2.6)

Voorts schrijft de Code voor dat de raad van commissarissen alert dient te zijn op signalen van (vermoedens van) misstanden en onregelmatigheden. De raad van commissarissen houdt toezicht op het bestuursbeleid daaromtrent. Zo houdt de raad van commissarissen toezicht op de werking van de meldingsprocedure van (vermoedens van) misstanden en onregelmatigheden, op passend en onafhankelijk onderzoek naar signalen van misstanden en onregelmatigheden en, indien een misstand of onregelmatigheid is geconstateerd, een adequate opvolging van eventuele aanbevelingen tot herstelacties. In gevallen waarin het bestuur zelf betrokken is, heeft de raad van commissarissen de mogelijkheid om zelf een onderzoek te initiëren naar signalen van misstanden en onregelmatigheden en dit onderzoek aan te sturen.

Het voorkomen van belangenverstrengeling (principe 2.7)

De raad van commissarissen is verantwoordelijk voor de besluitvorming over de omgang met belangenverstrengeling bij bestuurders, commissarissen en grootaandeelhouders in relatie tot de vennootschap. Commissarissen dienen alert te zijn op belangenverstrengeling. De raad van commissarissen stelt een reglement op dat regels bevat voor de wijze waarop dient te worden omgegaan met belangenverstrengeling.

Overnamesituaties (principe 2.8)

In het geval van een overname dient de raad van commissarissen zorg te dragen voor een zorgvuldige weging van de betrokken belangen van stakeholders en het voorkomen van belangenverstrengeling voor commissarissen of bestuurders. De raad van commissarissen laat zich bij zijn handelen leiden door het belang van de vennootschap en de daarmee verbonden onderneming. Het bestuur moet de raad van commissarissen tijdig en nauw betrekken en informeren, zodat de raad van commissarissen zijn taak deugdelijk kan uitoefenen.

Maakt u onderdeel uit van een raad van commissarissen bij een (beurs-)vennootschap en bent u benieuwd naar welke taken en bevoegdheden u hebt? Neem gerust contact met ons op. Wij adviseren u graag.

Schrijf u in voor onze nieuwsbrief

Schrijf u in voor onze nieuwsbrief