Praktijkgebieden: Bestuursrecht
De Afdeling bestuursrechtspraak heeft in de uitspraak van 25 november 2009 haar opmerkelijke rechtspraak van 28 juni 2006 bestendigd. In deze uitspraak is geoordeeld dat rechtsbescherming openstaat tegen een besluit tot wijziging (of de weigering daarvan) van de redengevende beschrijving bij een aanwijzing van een onroerende zaak als beschermd monument.
De redengevende beschrijving is bedoeld om aan te geven welke aspecten en bestanddelen van het object (monument) in het bijzonder beschermingswaardig zijn. De Afdeling overweegt dat met het opnemen van een aspect of bestanddeel in de redengevende omschrijving vast komt te staan dat in ieder geval het verwijderen van een dergelijk aspect of bestanddeel verboden is zonder vergunning als bedoeld in artikel 11, tweede lid, van de Monumentenwet. De Afdeling concludeert als volgt: “De inhoud van de redengevende omschrijving is, gelet hierop, uit oogpunt van rechtszekerheid van betekenis”. Om die reden is er volgens de Afdeling sprake van een besluit in de zin van artikel 1:3, eerste lid, van de Algemene wet bestuursrecht, waartegen bezwaar en beroep open staat.
Opmerkelijk is dat de Afdeling niet toetst of het besluit rechtstreeks is gericht op enig rechtsgevolg. Indien er geen rechtsgevolg is aan te wijzen is er geen besluit in de zin van artikel 1:3, eerste lid, van de Algemene wet bestuursrecht.
Enig rechtsgevolg is er niet. Uit de uitspraak van de Afdeling van 30 juni 1992 (zaak nr. R03.89.4720, Gst. 1993, 6971, 5) volgt dat een onroerend monument slechts als geheel op de monumentenlijst kan worden geplaatst. Daarmee strekt de werking van de monumentenwet zich uit over het pand c.q. kadastraal perceel als geheel. De in het register van beschermde monumenten opgenomen omschrijving dient om aan te geven welke aspecten en bestanddelen van het object in het bijzonder beschermingswaardig zijn, maar dat betekent niet dat het monument alleen bescherming geniet voor zover dat staat beschreven in die omschrijving (zie bijvoorbeeld de uitspraken van de Afdeling d.d. 3 augustus 2005, LJN: AU0396 en 12 december 2007, LJN: BB9943). Het wijzigen van enig bestanddeel van het pand – ongeacht of dit is genoemd in de redengevende omschrijving – is verboden zonder vergunning als bedoeld in artikel 11, tweede lid, van de Monumentenwet. Het wijzigen van de redengevende omschrijving heeft dus geen gevolg voor de omvang van het verbod, behoudens vergunning, het monument te wijzigen.
De Afdeling lijkt te worstelen met de redengevende omschrijvingen. In de hiervoor genoemde uitspraak van 28 juni 2006 baseerde de Afdeling haar oordeel dat er wel sprake was van een besluit nog uitsluitend op de overweging dat met het opnemen van een bestanddeel aan de omschrijving kwam vast te staan dat dit bestanddeel onder de bescherming van de Monumentenwet viel en het niet verwijderd mocht worden zonder vergunning als bedoeld in artikel 11, tweede lid, van de Monumentenwet. Zoals in de vorige alinea geschetst stond dat al vast voor het gehele pand nadat het is aangewezen als rijksmonument. Het wijzigen van de redengevende omschrijving brengt daarin geen verandering.
In de uitspraak van 25 november 2009 gooit de Afdeling het dus over een andere boeg en waagt zich aan een motivering, die indien toegepast in andere gevallen, verstrekkende gevolgen kan hebben. Zoals hiervoor geciteerd oordeelt de Afdeling dat hier sprake van een besluit de zin van artikel 1:3, eerste lid, van de Algemene wet bestuursrecht, omdat de redengevende omschrijving “uit oogpunt van rechtszekerheid van betekenis” is.
Indien alle mededelingen van overheidsorganen, die uit oogpunt van rechtszekerheid van betekenis zijn, als besluiten worden aangemerkt, is er sprake van een aanzienlijke uitbreiding van het besluit-begrip, met bijbehorende rechtsbescherming. Hoewel de bij deze uitspraak betrokken staatsraden tot de zwaargewichten van de Afdeling kunnen worden gerekend, lijkt het er niet op dat is beoogd het in de Algemene wet bestuursrecht voorziene systeem van rechtsbescherming open te breken.
We zullen het erop houden dat het rechtszekerheidscriterium uitsluitend toepasbaar is bij een wijziging van een redengevende omschrijving.
Door het leggen van conservatoir (derden) beslag worden vermogensbestanddelen van een wederpartij per direct bevroren. Er kan geen overdracht meer plaatsvinden en in bepaalde gevallen kunnen vermogensbestanddelen zelfs elders in bewaring worden gegeven. Deze actie kan druk zetten op de wederpartij waardoor een snelle oplossing kan worden bereikt.
Beslaglegging moet wel altijd worden gevolgd door een bodem of arbitrage procedure, tenzij eerder een buitengerechtelijke oplossing wordt bereikt.
Onterecht leggen van beslag moet worden voorkomen; het kan leiden tot een schadevergoedingsactie.
Wij onderzoeken graag of dit rechtsmiddel in uw situatie tot een spoedige oplossing kan leiden.
Snel een uitspraak nodig van de rechter over een bepaalde urgente situatie? In dat geval is een kort geding een oplossing voor uw situatie. De rechter geeft een voorlopig oordeel waaraan partijen zich al dan niet op straffe van een dwangsom dienen te houden.
Wij denken graag mee over de voor uw situatie passende juridische oplossing.
Dit is in het civiele en bestuurlijke recht de procedure die (al dan niet na hoger beroep) leidt tot een definitieve beslechting van het geschil. Anders dan in een kort geding ligt de nadruk hier veel meer op een schriftelijke uitwisseling van processtukken.
Wij onderzoeken graag of dit de aangewezen procedure is voor uw geschil.
Een partij die zich beroept op de rechtsgevolgen van de door haar gestelde feiten of rechten moet deze bewijzen. Voorafgaand aan iedere gewenste procedure moet derhalve de bewijspositie worden bekeken.
Soms is het bewijs nog niet voldoende in handen van de cliënt. In dat geval is nadere actie gewenst. Te denken valt dan bijvoorbeeld aan het instellen van een (voorlopig) getuigenverhoor of het afdwingen van het verkrijgen van inzage in bepaalde documenten die zich bij de wederpartij bevinden (exhibitieplicht).
Wij zoeken graag met u naar de mogelijkheden om uw bewijsprobleem op te lossen.
Soms ontstaat er in een onderneming een intern geschil tussen aandeelhouders of tussen het bestuur en (enkele) aandeelhouders. Dit kan bijvoorbeeld gaan over de te volgen strategie van de onderneming. In dat geval kan aan de Ondernemingskamer, een speciaal daarvoor geëquipeerde afdeling van het Hof Amsterdam -- bij ons kantoor om de hoek -- een onderzoek naar de gang van zaken binnen de onderneming worden gevraagd. Zo'n onderzoek kan worden voorafgegaan door het vragen van voorlopige voorzieningen, zoals het schorsen van een bestuurder voor de duur van de procedure of het tijdelijk ontnemen van het stemrecht van een aandeelhouder.
Wij denken graag mee over de voor uw situatie passende oplossing.