Tijdens de onderhandelingen tussen twee partijen over de totstandkoming van een overeenkomst worden over en weer verwachtingen gewekt. Er is veel geschreven en geprocedeerd over de vraag tot welk punt partijen vrij zijn onderhandelingen af te breken zonder daarbij onaanvaardbaar jegens de ander te handelen en aansprakelijk te zijn voor de schade die daaruit voortvloeit. Wanneer handelt een onderhandelingspartij in strijd met de redelijkheid en billijkheid door de onderhandelingen af te breken?
Volgens vaste rechtspraak zijn in beginsel beide onderhandelende partijen vrij om de onderhandelingen af te breken, tenzij dit op grond van het gerechtvaardigd vertrouwen van de wederpartij in het tot stand komen van de overeenkomst of in verband met andere omstandigheden van het geval onaanvaardbaar zou zijn.
Als bij de wederpartij van degene die de onderhandelingen afbreekt, het gerechtvaardigd vertrouwen bestond dat de overeenkomst tot stand zou komen, behoeft dit echter niet onder alle omstandigheden te leiden tot de slotsom dat het afbreken onaanvaardbaar is. Daarbij dient ook rekening te worden gehouden met de mate waarin en de wijze waarop de partij die de onderhandelingen afbreekt tot het ontstaan van het vertrouwen heeft bijgedragen en met de gerechtvaardigde belangen van deze partij.
De rechtbank Den Haag heeft zich onlangs uitgesproken over de vraag of de partij die van de totstandkoming van een samenwerking in het kader van een besloten vennootschap afzag, aansprakelijk was voor de bij de wederpartij opgetreden schade als gevolg van het niet tot stand komen van de beoogde samenwerking. Daarbij achtte de rechtbank de aanwezigheid van onvoorziene omstandigheden onder andere van belang.
De aandeelhouders van twee besloten vennootschappen waren bezig met de oprichting van een gezamenlijke derde besloten vennootschap. De totstandkomingshandelingen waren al in een vergevorderd stadium toen één partij besloot geen uitvoering meer te geven aan de gemaakte plannen. De nieuwe besloten vennootschap was zo goed als opgericht; op de samenwerking werd al jaren geanticipeerd doordat de aandeelhouders al nauw samenwerkten en de samenwerking was reeds extern gecommuniceerd. Er was echter nog geen sprake van een ondernemingsplan, zodat nog niet vast lag op welke wijze aan de beoogde samenwerking gestalte zou worden gegeven. Daarnaast waren de huisvesting, bepaalde vergunningen en de boekhouding nog niet rond. Op dat moment trok één van de partijen de stekker eruit en wenste de oprichting niet door te zetten. De andere partij vorderde vergoeding van de schade die zij had geleden en zou lijden als gevolg van het niet totstandkomen van de samenwerking.
De rechtbank achtte op deze situatie de rechtspraak over het afbreken van onderhandelingen van toepassing. Hier was dan wel geen sprake van contractsonderhandelingen, maar partijen moesten het nog wel met elkaar eens worden over de manier waarop invulling zou worden gegeven aan de samenwerking. De vraag moet worden beantwoord of het afbreken van het tot stand brengen van deze samenwerking onaanvaardbaar was.
De rechtbank oordeelde dat er weldegelijk gerechtvaardigd vertrouwen was ontstaan in de totstandkoming van de samenwerking. Dat hoeft echter nog niet tot de conclusie te leiden dat het afbreken onaanvaardbaar was. Er moet ook rekening worden gehouden met de belangen van de afbrekende partij. Die belangen waren volgens de rechtbank doorslaggevend. Tijdens de totstandkoming was gebleken dat de wederpartij niet in staat was een bepaalde verwachte omzet te genereren. Dat was een onvoorziene omstandigheid. Aangezien de omzet achterbleef bij de verwachtingen, stond het de afbrekende partij vrij om ondanks het gerechtvaardigd vertrouwen bij de ander af te zien van verdere activiteiten om die samenwerking gestalte te geven. Er was niet onaanvaardbaar gehandeld.
Maartje Oliemans-Ouwehand is niet meer werkzaam bij Wieringa Advocaten. Indien u een vraag heeft naar aanleiding van deze blog dan kunt u zich wenden tot onderstaande contactpersoon van het praktijkgebied .
Door het leggen van conservatoir (derden) beslag worden vermogensbestanddelen van een wederpartij per direct bevroren. Er kan geen overdracht meer plaatsvinden en in bepaalde gevallen kunnen vermogensbestanddelen zelfs elders in bewaring worden gegeven. Deze actie kan druk zetten op de wederpartij waardoor een snelle oplossing kan worden bereikt.
Beslaglegging moet wel altijd worden gevolgd door een bodem of arbitrage procedure, tenzij eerder een buitengerechtelijke oplossing wordt bereikt.
Onterecht leggen van beslag moet worden voorkomen; het kan leiden tot een schadevergoedingsactie.
Wij onderzoeken graag of dit rechtsmiddel in uw situatie tot een spoedige oplossing kan leiden.
Snel een uitspraak nodig van de rechter over een bepaalde urgente situatie? In dat geval is een kort geding een oplossing voor uw situatie. De rechter geeft een voorlopig oordeel waaraan partijen zich al dan niet op straffe van een dwangsom dienen te houden.
Wij denken graag mee over de voor uw situatie passende juridische oplossing.
Dit is in het civiele en bestuurlijke recht de procedure die (al dan niet na hoger beroep) leidt tot een definitieve beslechting van het geschil. Anders dan in een kort geding ligt de nadruk hier veel meer op een schriftelijke uitwisseling van processtukken.
Wij onderzoeken graag of dit de aangewezen procedure is voor uw geschil.
Een partij die zich beroept op de rechtsgevolgen van de door haar gestelde feiten of rechten moet deze bewijzen. Voorafgaand aan iedere gewenste procedure moet derhalve de bewijspositie worden bekeken.
Soms is het bewijs nog niet voldoende in handen van de cliënt. In dat geval is nadere actie gewenst. Te denken valt dan bijvoorbeeld aan het instellen van een (voorlopig) getuigenverhoor of het afdwingen van het verkrijgen van inzage in bepaalde documenten die zich bij de wederpartij bevinden (exhibitieplicht).
Wij zoeken graag met u naar de mogelijkheden om uw bewijsprobleem op te lossen.
Soms ontstaat er in een onderneming een intern geschil tussen aandeelhouders of tussen het bestuur en (enkele) aandeelhouders. Dit kan bijvoorbeeld gaan over de te volgen strategie van de onderneming. In dat geval kan aan de Ondernemingskamer, een speciaal daarvoor geëquipeerde afdeling van het Hof Amsterdam -- bij ons kantoor om de hoek -- een onderzoek naar de gang van zaken binnen de onderneming worden gevraagd. Zo'n onderzoek kan worden voorafgegaan door het vragen van voorlopige voorzieningen, zoals het schorsen van een bestuurder voor de duur van de procedure of het tijdelijk ontnemen van het stemrecht van een aandeelhouder.
Wij denken graag mee over de voor uw situatie passende oplossing.