Praktijkgebieden: Bedrijven in moeilijkheden
Binnen een concern kan de moedermaatschappij een aansprakelijkheidsverklaring afgeven, waarmee de moeder zich hoofdelijk aansprakelijk stelt voor uit rechtshandelingen van de dochtermaatschappij voorvloeiende schulden. Het voordeel hiervan is dat de dochtermaatschappij geen jaarrekening hoeft te publiceren. Dit wordt ook wel een 403-verklaring (naar het bijbehorende artikel 2:403 BW) of de concernvrijstelling genoemd.
Indien de dochtermaatschappij bijvoorbeeld het loon van haar werknemers niet betaalt, kan dat bij de moedermaatschappij worden verhaald. De vraag is of de wettelijke voorrangsregels zoals die gelden voor onder andere loon, maar tevens kosten van faillietverklaring of kosten van lijkbezorging, tevens gelden bij het verhaal op die moedermaatschappij.
De Hoge Raad heeft op deze vraag antwoord gegeven in de procedure tussen het UWV en (de curator van) een failliete moedermaatschappij. In onderhavige procedure was zowel de dochter als de moedermaatschappij failliet verklaard, als gevolg waarvan de werknemers bij het UWV aanklopten voor betaling van hun loon. Op basis van artikel 66 Werkloosheidswet heeft het UWV het recht om de uitkeringen die aan de werknemers zijn betaald met voorrang op de werkgever te verhalen.
Aangezien er sprake was van een faillissement zocht het UWV naar nog een andere manier om haar vordering voldaan te krijgen. Het UWV baseerde de vordering op de afgegeven aansprakelijkheidsverklaring en op de wettelijke voorrangsregels. Het UWV treedt op basis van artikel 66 Werkloosheidswet in de rechten van de werknemers en die vordering op de werkgever gaat boven praktisch alle andere voorrechten. Voorts heeft een werknemer (en middels artikel 66 WW ook het UWV) op basis van artikel 3:288 BW een bevoorrechte positie ter zake van vorderingen uit hoofde van de arbeidsovereenkomst.
De Hoge Raad volgde (in sprongcassatie) de rechtbank die reeds had geoordeeld dat de vordering van het UWV op basis van de aansprakelijkheidsverklaring wel diende te worden erkend door (de curator van) de failliete moedermaatschappij, echter dat het UWV in dit geval geen bevoorrechte positie toekwam. Ten eerste is de moedermaatschappij niet de werkgever, zodat de wettelijke bevoorrechte positie niet direct opgaat. Ten tweede brengt de aansprakelijkheidsverklaring alleen mee dat de moeder garant staat voor verplichtingen die de dochtermaatschappij is aangegaan. De voorrechten waar het UWV zich op beriep volgen daarentegen uit de wet en vloeien niet voort uit verplichtingen die de dochter is aangegaan. Het UWV moest in het faillissement van de moedermaatschappij dus aansluiten achter alle andere “gewone” schuldeisers.
Dit betekent dat een 403-verklaring in sommige gevallen een schijnzekerheid kan creëren. Immers als een schuldeiser zich getroost weet met een bevoorrechte positie ten aanzien van de dochtermaatschappij, blijkt dat voorrecht weg te vallen zodra de dochter geen verhaal biedt en de schuldeiser op basis van de 403-verklaring de moeder moet aanspreken.
Maartje Oliemans-Ouwehand is niet meer werkzaam bij Wieringa Advocaten. Indien u een vraag heeft naar aanleiding van deze blog dan kunt u zich wenden tot onderstaande contactpersoon van het praktijkgebied bedrijven in moeilijkheden.
Door het leggen van conservatoir (derden) beslag worden vermogensbestanddelen van een wederpartij per direct bevroren. Er kan geen overdracht meer plaatsvinden en in bepaalde gevallen kunnen vermogensbestanddelen zelfs elders in bewaring worden gegeven. Deze actie kan druk zetten op de wederpartij waardoor een snelle oplossing kan worden bereikt.
Beslaglegging moet wel altijd worden gevolgd door een bodem of arbitrage procedure, tenzij eerder een buitengerechtelijke oplossing wordt bereikt.
Onterecht leggen van beslag moet worden voorkomen; het kan leiden tot een schadevergoedingsactie.
Wij onderzoeken graag of dit rechtsmiddel in uw situatie tot een spoedige oplossing kan leiden.
Snel een uitspraak nodig van de rechter over een bepaalde urgente situatie? In dat geval is een kort geding een oplossing voor uw situatie. De rechter geeft een voorlopig oordeel waaraan partijen zich al dan niet op straffe van een dwangsom dienen te houden.
Wij denken graag mee over de voor uw situatie passende juridische oplossing.
Dit is in het civiele en bestuurlijke recht de procedure die (al dan niet na hoger beroep) leidt tot een definitieve beslechting van het geschil. Anders dan in een kort geding ligt de nadruk hier veel meer op een schriftelijke uitwisseling van processtukken.
Wij onderzoeken graag of dit de aangewezen procedure is voor uw geschil.
Een partij die zich beroept op de rechtsgevolgen van de door haar gestelde feiten of rechten moet deze bewijzen. Voorafgaand aan iedere gewenste procedure moet derhalve de bewijspositie worden bekeken.
Soms is het bewijs nog niet voldoende in handen van de cliënt. In dat geval is nadere actie gewenst. Te denken valt dan bijvoorbeeld aan het instellen van een (voorlopig) getuigenverhoor of het afdwingen van het verkrijgen van inzage in bepaalde documenten die zich bij de wederpartij bevinden (exhibitieplicht).
Wij zoeken graag met u naar de mogelijkheden om uw bewijsprobleem op te lossen.
Soms ontstaat er in een onderneming een intern geschil tussen aandeelhouders of tussen het bestuur en (enkele) aandeelhouders. Dit kan bijvoorbeeld gaan over de te volgen strategie van de onderneming. In dat geval kan aan de Ondernemingskamer, een speciaal daarvoor geëquipeerde afdeling van het Hof Amsterdam -- bij ons kantoor om de hoek -- een onderzoek naar de gang van zaken binnen de onderneming worden gevraagd. Zo'n onderzoek kan worden voorafgegaan door het vragen van voorlopige voorzieningen, zoals het schorsen van een bestuurder voor de duur van de procedure of het tijdelijk ontnemen van het stemrecht van een aandeelhouder.
Wij denken graag mee over de voor uw situatie passende oplossing.