icon

Over goede procesorde en wraking

Wie procedeert bij de bestuursrechter moet alert zijn op termijnen en zich ervan bewust zijn dat het (ongebruikt) laten verstrijken van bepaalde termijnen, zoals de beroepstermijn van 6 weken, fataal kan zijn. Een niet fatale maar wel belangrijke termijn omdat de rechter ook deze in beginsel strikt hanteert, is de zogenaamde tiendagentermijn. In de wet (artikel 8:58 Awb) is bepaald dat partijen tot 10 dagen voor de zitting nadere stukken kunnen indienen. De bestuursrechter moet partijen hiervan op de hoogte stellen in de uitnodiging voor de zitting. Volgens vaste jurisprudentie is de laatste dag waarop met inachtneming van deze termijn nadere stukken kunnen worden ingediend de elfde dag voor de zitting. Uitzonderingen zijn mogelijk op grond van het criterium van de goede procesorde, dat de bestuursrechter als zelfstandige maatstaf hanteert. De rechter kan om besluiten om te laat ingediende stukken toch toe laten, maar kan andersom ook als de tiendagentermijn wel in acht is genomen besluiten dat de goede procesorde verlangt dat de stukken buiten beschouwing worden gelaten.

Het is dus niet zo dat de indiener altijd ‘safe' is als hij op of kort voor de elfde dag voor de zitting stukken heeft ingediend. Bijvoorbeeld het indienen van een grote hoeveelheid stukken of stukken waarvan duidelijk is dat deze veel eerder hadden kunnen worden ingediend, inclusief heel laat reageren op een processtuk van een van de andere partijen, kan risicovol zijn. Het is in dit soort gevallen veiliger om, voor zover mogelijk, de nadere stukken ruim voor de aanvang van de tiendagentermijn voor de zitting in te dienen. Soms kan dat echter niet en soms ook maken partijen om strategische redenen ‘strak' gebruik van de tiendagentermijn.

Dat het fataal kan zijn om kort voor aanvang van de tiendagentermijn stukken in te dienen, illustreert een uitspraak van het College van beroep voor het bedrijfsleven (CBb) van 20 maart 2015, over een zaak waarinde discussie over de goede procesorde uiteindelijk tot een wrakingsverzoek leidde.

Blijkens de uitspraak heeft appellant in de beroepsprocedure tegen een besluit van de Nederlandse Zorgautoriteit (NZa) op de twaalfde dag voor de zitting een reactie op het verweerschrift van de NZa ingediend. Het verweerschrift is 11 maanden daarvoor ingediend. Appellant brengt in de reactie onder andere naar voren dat (toepassing van) een bepaalde beleidsregel van de NZa in strijd is met EU-regels inzake staatssteun.

De zaak wordt ter zitting behandeld en de NZa reageert in haar pleitnota op het staatssteunargument. De meervoudige kamer besluit ter zitting dat het door appellant aangevoerde staatssteunargument niet bij de behandeling van het beroep zal worden betrokken. Appellant voert aan dat het aangevoerde staatssteunargument geen nieuw feit, bewijsstuk of productie is, maar slechts een juridisch argument ter verdere onderbouwing van reeds door haar opgevoerde beroepsgronden en dat het CBb bovendien, zoals het wel vaker doet, ter zitting kan bepalen dat de NZa in de gelegenheid wordt gesteld alsnog nader schriftelijk te reageren.. Verder voert appellant nog aan dat haar financiële belangen bij de zaak groot zijn en het staatssteunargument voor haar van groot belang. Zij vindt dat de behandeling van het staatsteun argument dient te prevaleren boven het belang van de NZa bij een spoedige berechting en dat in aanmerking moet worden genomen dat in dit soort procedures slechts één beroepsinstantie bestaat en dat er geen mogelijkheid is om het staatssteunargument alsnog aan een hogere instantie voor te leggen. Al deze argumenten mogen niet baten.

Het CBb overweegt: “Ook na indiening van (de gronden van) het beroep kunnen nadere argumenten, nadere gegevens of nadere stukken ter onderbouwing van een beroepsgrond worden ingediend. Zelfs geheel nieuwe gronden kunnen onder omstandigheden nog worden aangevoerd. Dat kan echter niet als het aanvoeren daarvan in strijd is met een goede procesorde. Dat is onder andere het geval indien het aanvoeren van die nieuwe gronden verwijtbaar zodanig laat plaatsvindt dat de andere partij of partijen niet meer in de gelegenheid is of zijn om zich op hun reactie daarop voldoende te prepareren en/of de goede voortgang van de procedure daardoor wordt belemmerd. Appellante heeft de staatssteungrond aangevoerd elf maanden nadat verweerster haar verweerschrift heeft ingediend en twaalf dagen voor de behandeling van het beroep ter zitting. Daarvoor heeft appellante slechts in algemene termen een verklaring gegeven. Er is geen aanleiding voor het oordeel dat appellante deze grond niet eerder in de procedure had kunnen in brengen. Gelet op het tijdstip waarop deze aanvullende grond is aangevoerd en de omvang van de in verband daarmee kort voor de zitting ingediende stukken, was het voor verweerster redelijkerwijs niet mogelijk op passende wijze te reageren. Gelet daarop acht het College het aanvoeren van deze grond op deze wijze in strijd met de goede procesorde. Dat de stukken binnen de in artikel 8:58, eerste lid, van de Awb gegeven termijn, zijn ingediend, maakt dit niet anders. Deze termijn is niet bepalend voor de vraag of het aanvoeren van een nieuwe grond in strijd is met de goede procesorde.”

De dag na de zitting verzoekt appellant om wraking de voorzitter en leden van de meervoudige kamer wegens partijdigheid en vooringenomenheid. Ook dit laatste redmiddel biedt geen soelaas: het wrakingsverzoek wordt afgewezen.

Kort samengevat overweegt het CBb een als negatief ervaren procesbeslissing (dat is de beslissing om het staatssteunargument buiten beschouwing te laten) is in het algemeen geen grond voor toewijzing van een verzoek tot wraking van de rechter die de betreffende beslissing heeft gegeven. Dat kan anders liggen indien die procesbeslissing dermate onbegrijpelijk is dat deze een zwaarwegende aanwijzing oplevert voor het oordeel dat de behandelend rechter jegens verzoeker vooringenomen is, althans dat de bij verzoeker bestaande vrees voor een dergelijke vooringenomenheid naar objectieve maatstaven gerechtvaardigd is. Het argument van verzoekster dat de onbegrijpelijkheid van de procesbeslissing is gelegen in de weging van de belangen die de behandelend kamer heeft gemaakt, en dat het, gelet op haar belangen, een buiten proportionele beslissing is om hetgeen zij over staatssteun naar voren heeft gebracht buiten behandeling te laten, terwijl, voor zover nodig, aan de andere belangen tegemoet had kunnen worden gekomen door de NZa in de gelegenheid te stellen na zitting schriftelijk te reageren of de zitting uit te stellen, wordt gepasseerd. Volgens het CBb geeft verzoekster hiermee slechts aan wat volgens haar het resultaat van de afweging van de behandelend kamer had moeten zijn en hoe in haar visie aan de verschillende belangen tegemoet had kunnen worden gekomen. Zij onderbouwt niet waarom de procesbeslissing in objectieve zin onbegrijpelijk is. De wrakingskamer ziet daarom geen grond voor het oordeel dat sprake is van een procesbeslissing die dermate onbegrijpelijk is dat deze een zwaarwegende aanwijzing oplevert voor het oordeel dat de behandelend rechters jegens verzoekster vooringenomen zijn.

De afwijzing van het wrakingsverzoek, en de motivering daarvan, lijkt me juist. Met de beslissing om het argument buiten beschouwing te laten heb ik wat moeite, met name omdat kennelijk (in de uitspraak wordt daar niets over gezegd) niet van (voldoende) belang wordt geacht dat de NZa in haar pleitnota wel op het argument had gereageerd. Er wordt ook niet aangegeven waarom er geen nadere reactietermijn aan de NZa kon worden gegeven. In de praktijk maak ik vaak mee (bij andere rechtscolleges) dat verweerder vaak pas op de elfde dag voor de zitting een verweerschrift indient, ook in gevallen waarin het beroepschrift e/o andere processtukken al vele maanden eerder zijn ingediend, en dat dit ondanks protest van de andere partij(en) niet in strijd met de goede procesorde wordt geacht. En bovendien dat wel reageren tijdens de zitting op een stuk met juridische argumenten dat op de elfde dag voor de zitting is ingediend meestal betekent dat de rechter niet zal meegaan in het standpunt dat de goede procesorde is geschaad. Want je hebt immers kans gezien om te reageren ter zitting. Soms wordt dan nog wel een nadere reactietermijn gegeven. Het CBb was hier dus wel streng. Aan de andere kant is een reactie op een verweerschrift na 11 maanden en dan ook pas op de twaalfde dag voor de zitting wel erg laat, zeker als daarvoor geen goede redenen zijn te geven. Hoe dan ook, het is raadzaam om geen al te grote risico's met de tiendagentermijn te nemen.


Cathine Knijff is niet meer werkzaam bij Wieringa Advocaten. Indien u een vraag heeft naar aanleiding van deze blog dan kunt u zich wenden tot onderstaande contactpersoon van het praktijkgebied bestuursrecht.

Heeft u vragen?

Dit veld is bedoeld voor validatiedoeleinden en moet niet worden gewijzigd.
Over goede procesorde en wraking

Schrijf u in voor onze nieuwsbrief

Schrijf u in voor onze nieuwsbrief