Praktijkgebieden: Bestuursrecht
De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State is in haar uitspraak van 26 oktober 2016 een nieuwe koers gaan varen met betrekking tot de beoordeling van de zogeheten inherente afwijkingsbevoegdheid zoals weergegeven in artikel 4:84 Algemene wet bestuursrecht (hierna Awb).
Artikel 4:84 Awb stelt dat een bestuursorgaan overeenkomstig de beleidsregel moet handelen tenzij dat voor een of meer belanghebbenden gevolgen zou hebben die wegens bijzondere omstandigheden onevenredig zijn in verhouding tot de met de beleidsregel te dienen doelen. Deze laatste voorwaarde wordt de inherente afwijkingsbevoegdheid genoemd. Deze inherente afwijkingsbevoegdheid vormt dus de uitzondering op de hoofdregel dat bestuursorganen overeenkomstig beleidsregels moeten handelen.
Vaste rechtspraak van de ABRvS was dat van bijzondere omstandigheden in de zin van artikel 4:84 Awb slechts sprake kon zijn indien het ging om omstandigheden waarbij bij het vaststellen van de beleidsregels geen rekening mee was gehouden en welke daarin derhalve niet waren verdisconteerd.
In de uitspraak van 26 oktober ging het over een sluiting van een woning door de burgemeester van Breda op grond van art.13b Opiumwet wegens de vondst van een grote dosis Xtc-pillen. De vraag was of de burgemeester dit redelijkerwijs had mogen doen. De rechtbank overwoog dat hoewel de sluiting van de woning door de burgemeester in overeenstemming was met niet onredelijke beleidsregels, er in dit geval dermate bijzondere omstandigheden van toepassing waren dat de burgemeester gebruik had moeten maken van zijn afwijkingsbevoegdheid op grond van artikel 4:84 Awb. De burgemeester ging tegen deze uitspraak in beroep.
De ABRvS overweegt dat zij -anders dan voorheen- van oordeel is dat omstandigheden die bij het opstellen van een beleidsregel zijn verdisconteerd, dan wel moeten worden geacht te zijn verdisconteerd, niet reeds daarom buiten beschouwing kunnen worden gelaten. In de praktijk blijkt volgens de ABRvS dat ook al heeft het betrokken bestuursorgaan bij het opstellen van de beleidsregel deze omstandigheden bezien, het daarmee niet heeft kunnen voorzien of deze omstandigheden alleen of tezamen in een concreet geval niettemin tot onevenredige gevolgen leiden. Het bestuursorgaan dient derhalve volgens de Raad van State alle omstandigheden van het geval te betrekken in zijn beoordeling en dient te bezien of deze op zichzelf dan wel tezamen met andere omstandigheden, moeten worden aangemerkt als bijzondere omstandigheden in de zin van artikel 4:84 Awb die maken dat het handelen overeenkomstig de beleidsregel gevolgen heeft die onevenredig zijn in verhouding tot de met de beleidsregel te dienen doelen (rechtsoverweging 4.3)
Deze uitspraak van de Raad van State is niet alleen van toepassing op artikel 13b Opiumwet maar strekt zich uit over het gehele bestuursrecht. Concreet betekent dit dat voortaan omstandigheden, ook al zijn ze bij het opstellen van een beleidsregel expliciet of impliciet verdisconteerd, mogen worden meegewogen bij de inherente afwijkingsbevoegdheid van artikel 4:84 Awb.
Roos de Grave is niet meer werkzaam bij Wieringa Advocaten. Indien u een vraag heeft naar aanleiding van deze blog dan kunt u zich wenden tot onderstaande contactpersoon van het praktijkgebied bestuursrecht.
Door het leggen van conservatoir (derden) beslag worden vermogensbestanddelen van een wederpartij per direct bevroren. Er kan geen overdracht meer plaatsvinden en in bepaalde gevallen kunnen vermogensbestanddelen zelfs elders in bewaring worden gegeven. Deze actie kan druk zetten op de wederpartij waardoor een snelle oplossing kan worden bereikt.
Beslaglegging moet wel altijd worden gevolgd door een bodem of arbitrage procedure, tenzij eerder een buitengerechtelijke oplossing wordt bereikt.
Onterecht leggen van beslag moet worden voorkomen; het kan leiden tot een schadevergoedingsactie.
Wij onderzoeken graag of dit rechtsmiddel in uw situatie tot een spoedige oplossing kan leiden.
Snel een uitspraak nodig van de rechter over een bepaalde urgente situatie? In dat geval is een kort geding een oplossing voor uw situatie. De rechter geeft een voorlopig oordeel waaraan partijen zich al dan niet op straffe van een dwangsom dienen te houden.
Wij denken graag mee over de voor uw situatie passende juridische oplossing.
Dit is in het civiele en bestuurlijke recht de procedure die (al dan niet na hoger beroep) leidt tot een definitieve beslechting van het geschil. Anders dan in een kort geding ligt de nadruk hier veel meer op een schriftelijke uitwisseling van processtukken.
Wij onderzoeken graag of dit de aangewezen procedure is voor uw geschil.
Een partij die zich beroept op de rechtsgevolgen van de door haar gestelde feiten of rechten moet deze bewijzen. Voorafgaand aan iedere gewenste procedure moet derhalve de bewijspositie worden bekeken.
Soms is het bewijs nog niet voldoende in handen van de cliënt. In dat geval is nadere actie gewenst. Te denken valt dan bijvoorbeeld aan het instellen van een (voorlopig) getuigenverhoor of het afdwingen van het verkrijgen van inzage in bepaalde documenten die zich bij de wederpartij bevinden (exhibitieplicht).
Wij zoeken graag met u naar de mogelijkheden om uw bewijsprobleem op te lossen.
Soms ontstaat er in een onderneming een intern geschil tussen aandeelhouders of tussen het bestuur en (enkele) aandeelhouders. Dit kan bijvoorbeeld gaan over de te volgen strategie van de onderneming. In dat geval kan aan de Ondernemingskamer, een speciaal daarvoor geëquipeerde afdeling van het Hof Amsterdam -- bij ons kantoor om de hoek -- een onderzoek naar de gang van zaken binnen de onderneming worden gevraagd. Zo'n onderzoek kan worden voorafgegaan door het vragen van voorlopige voorzieningen, zoals het schorsen van een bestuurder voor de duur van de procedure of het tijdelijk ontnemen van het stemrecht van een aandeelhouder.
Wij denken graag mee over de voor uw situatie passende oplossing.