Praktijkgebieden: Ondernemingsrecht
Deze blog is onderdeel van de Serie Ondernemingskamer.
In de vorige blog bespraken wij het onderzoek. Na het indienen van het onderzoeksverslag door de onderzoeker is de eerste fase van de enquêteprocedure afgerond en breekt meestal de tweede fase aan. In de tweede fase van de enquêteprocedure oordeelt de Ondernemingskamer (“OK”) of sprake is van wanbeleid van of in de rechtspersoon die onderwerp is geweest van het onderzoek.
De OK stelt vast of sprake is (geweest) van wanbeleid nadat hiertoe een verzoek wordt ingediend (artikel 2:355 BW). Bevoegd tot het doen van een dergelijk verzoek zijn de oorspronkelijke indieners van het enquêteverzoek en andere belanghebbenden. Bij de beoordeling door de OK staat het onderzoeksverslag centraal. Maar, de OK is niet gebonden aan de mening van de onderzoeker en de wijze waarop hij het beleid van de onderneming heeft gekwalificeerd. De bij de enquêteprocedure betrokken partijen kunnen de OK ook verzoeken definitieve voorzieningen te treffen (artikel 2:356 BW). In deze blog bespreken wij wanneer sprake is van wanbeleid, voorzieningen die getroffen kunnen worden en de gevolgen hiervan.
Kwalificatie wanbeleid
Uit de parlementaire geschiedenis blijkt dat het begrip wanbeleid door de wetgever niet nader is uitgelegd. De rechtspraak heeft invulling gegeven aan dit begrip. De OK heeft wanbeleid uitgelegd als ‘strijd met elementaire beginselen van verantwoord ondernemerschap’. Hieruit volgt dat niet iedere incidentele beleidsfout als wanbeleid moet worden aangemerkt. Dat betekent echter niet dat wanbeleid altijd een structureel karakter moet hebben. In specifieke gevallen kan een enkele gedraging wanbeleid opleveren. Dit is bijvoorbeeld het geval indien opzettelijk is gehandeld of indien de gedraging voor de onderneming zeer nadelig is geweest of had kunnen zijn.
Veel voorkomende voorbeelden van wanbeleid zijn onaanvaardbare belangenverstrengeling tussen bijvoorbeeld de vennootschap en een bestuurder, het creëren van een patstelling waardoor (noodzakelijke) besluitvorming wordt geblokkeerd of het geven van onjuiste of onvolledige informatie door bestuur aan RvC en/of AV.
De OK stelt niet vast of aan iemand persoonlijk een verwijt kan worden gemaakt voor het wanbeleid. Een verwijtbaarheidsoordeel ten aanzien van het wanbeleid wordt aan de civiele rechter gelaten. In een dergelijke procedure kan vergoeding van schade (die is ontstaan door het wanbeleid) gevorderd worden.
Wanbeleid zonder definitieve voorzieningen
Indien de OK concludeert dat sprake is van wanbeleid zijn mogelijk maatregelen nodig om dat wanbeleid te beëindigen. In veel gevallen zal de OK in de eerste fase reeds maatregelen hebben getroffen, door middel van onmiddellijke voorzieningen. In de tweede fase kan de OK definitieve voorzieningen treffen.
Het staat de OK vrij om te oordelen dat sprake is van wanbeleid zonder definitieve voorzieningen te treffen. Dat de OK van deze mogelijkheid gebruikt maakt, blijkt uit de recente uitspraak inzake DeSeizoenen. De OK stelt vast dat sprake is geweest van wanbeleid in een afgesloten periode in het verleden. Omdat nadien stappen zijn gemaakt op het gebied van de governance en omdat het treffen van voorzieningen leidt tot verdere onrust en onzekerheid, wordt het treffen van voorzieningen niet in het belang geacht van DeSeizoenen.
Wanbeleid en definitieve voorzieningen
De OK zal in de regel echter haar wanbeleidsoordeel gepaard laten gaan met het treffen van de definitieve voorzieningen (artikel 2:356 BW). De OK kan ingrijpen in de rechtspersoon door één of meerdere van de zes limitatief opgenomen voorzieningen te treffen:
De OK bepaalt de duur van de voorzieningen en kan deze geldingsduur verlengen of verkorten (artikel 2:357 BW). De (organen van de) vennootschap kunnen de voorzieningen niet ongedaan maken (lid 3 van artikel 2:357 BW). Indien eenmaal een verzoek is gedaan tot het treffen van voorzieningen, heeft de OK de mogelijkheid om voorzieningen te treffen die niet door partijen zijn verzocht.
Gevolgen van voorzieningen/wanbeleid
Wanneer de OK heeft geoordeeld dat sprake is van wanbeleid, kan dit verstrekkende gevolgen hebben voor de bij de vennootschap betrokken partijen. Wanbeleid levert niet automatisch aansprakelijkheid van bestuurders of commissarissen op, maar kan dit voor de civiele rechter wel een belangrijke indicatie zijn dat deze personen een voldoende ernstig verwijt gemaakt kan worden.
Bent u aandeelhouder, bestuurder of toezichthouder van een vennootschap of een andere rechtspersoon en hebt u vragen over de enquêteprocedure, neem dan gerust contact met ons op.
Dit artikel is mede tot stand gekomen door bijdragen van Joël Bouman, momenteel als juridisch medewerker verbonden aan Wieringa Advocaten.
Door het leggen van conservatoir (derden) beslag worden vermogensbestanddelen van een wederpartij per direct bevroren. Er kan geen overdracht meer plaatsvinden en in bepaalde gevallen kunnen vermogensbestanddelen zelfs elders in bewaring worden gegeven. Deze actie kan druk zetten op de wederpartij waardoor een snelle oplossing kan worden bereikt.
Beslaglegging moet wel altijd worden gevolgd door een bodem of arbitrage procedure, tenzij eerder een buitengerechtelijke oplossing wordt bereikt.
Onterecht leggen van beslag moet worden voorkomen; het kan leiden tot een schadevergoedingsactie.
Wij onderzoeken graag of dit rechtsmiddel in uw situatie tot een spoedige oplossing kan leiden.
Snel een uitspraak nodig van de rechter over een bepaalde urgente situatie? In dat geval is een kort geding een oplossing voor uw situatie. De rechter geeft een voorlopig oordeel waaraan partijen zich al dan niet op straffe van een dwangsom dienen te houden.
Wij denken graag mee over de voor uw situatie passende juridische oplossing.
Dit is in het civiele en bestuurlijke recht de procedure die (al dan niet na hoger beroep) leidt tot een definitieve beslechting van het geschil. Anders dan in een kort geding ligt de nadruk hier veel meer op een schriftelijke uitwisseling van processtukken.
Wij onderzoeken graag of dit de aangewezen procedure is voor uw geschil.
Een partij die zich beroept op de rechtsgevolgen van de door haar gestelde feiten of rechten moet deze bewijzen. Voorafgaand aan iedere gewenste procedure moet derhalve de bewijspositie worden bekeken.
Soms is het bewijs nog niet voldoende in handen van de cliënt. In dat geval is nadere actie gewenst. Te denken valt dan bijvoorbeeld aan het instellen van een (voorlopig) getuigenverhoor of het afdwingen van het verkrijgen van inzage in bepaalde documenten die zich bij de wederpartij bevinden (exhibitieplicht).
Wij zoeken graag met u naar de mogelijkheden om uw bewijsprobleem op te lossen.
Soms ontstaat er in een onderneming een intern geschil tussen aandeelhouders of tussen het bestuur en (enkele) aandeelhouders. Dit kan bijvoorbeeld gaan over de te volgen strategie van de onderneming. In dat geval kan aan de Ondernemingskamer, een speciaal daarvoor geëquipeerde afdeling van het Hof Amsterdam -- bij ons kantoor om de hoek -- een onderzoek naar de gang van zaken binnen de onderneming worden gevraagd. Zo'n onderzoek kan worden voorafgegaan door het vragen van voorlopige voorzieningen, zoals het schorsen van een bestuurder voor de duur van de procedure of het tijdelijk ontnemen van het stemrecht van een aandeelhouder.
Wij denken graag mee over de voor uw situatie passende oplossing.