Praktijkgebieden: Conflictoplossing
De blog is onderdeel van de Serie Ondernemingskamer.
In juli 2018 heeft de Ondernemingskamer (OK) een concernenquête gelast naar het beleid en de gang van zaken van de naamloze vennootschappen SNS Reaal en SNS Bank (een dochter van SNS Reaal). Deze concernenquête is onderwerp geweest van verschillende procedures. In één van die procedures oordeelde de Hoge Raad op 3 april 2020 dat de OK terecht heeft geoordeeld dat de Vereniging van Effectenbezitters (VEB) c.s. als (voormalig) aandeelhouders van SNS Reaal bevoegd zijn tot het indienen van een enquêteverzoek, ook betreffende SNS Bank.
In de blog van 31 december 2019 bespraken wij dat de OK bij een rechtspersoon een enquête kan bevelen wanneer er gegronde redenen zijn om aan een juist beleid of een juiste gang van zaken te twijfelen. In 2014 hebben VEB c.s. (onder meer) een verzoek ingediend om een enquête te gelasten bij de vennootschap waarin zij aandelen hielden (SNS Reaal). Ook hebben zij verzocht om een enquête bij de dochtervennootschap SNS Bank.
Een aandeelhouder of certificaathouder is ontvankelijk in het enquêteverzoek indien (onder meer) is voldaan de kapitaalseisen van artikel 2:346 lid 1, aanhef en onder b of c, BW. Dit kwam reeds aan de orde in de blog van 6 mei 2019. Aan de kapitaalseis hebben VEB c.s. voldaan voor wat betreft SNS Reaal. Zij hielden immers rechtstreeks aandelen in deze vennootschap. Waarover discussie bestond, is of de OK een enquête kon gelasten die mede betrekking had op SNS Bank.
In de zaak die vooraf ging aan de beschikking van de OK d.d. 26 juli 2018 hebben SNS Reaal en SNS Bank aangevoerd dat een concernenquête slechts mogelijk is indien SNS Bank in geen enkel opzicht een zelfstandig bestuursbeleid zou hebben gevoerd. De OK volgt die stelling niet. Volgens de OK blijkt uit het arrest van de Hoge Raad in de zaak Landis dat bepalend is of het beleid en de gang van zaken van SNS Bank de belangen van de aandeelhouders van SNS Reaal “evenzeer en op gelijke wijze raken als de gang van zaken van SNS Reaal zelf en dat dat ook het geval kan zijn indien SNS Bank ten opzichte van SNS Reaal enige ruimte had voor het voeren van een eigen beleid”.
Vervolgens bespreekt de OK de feiten die zij relevant acht bij de invulling van deze norm. Onder meer noemt de OK:
Zie voor een volledige opsomming van de relevante feiten rechtsoverweging 3.15 van de beschikking van de OK d.d. 26 juli 2018. De OK overweegt dat zelfs als zou komen vast te staan dat SNS Bank ten opzichte van SNS Reaal enige ruimte had voor het voeren van zelfstandig beleid, dit in het licht van de relevant geachte feiten niet in de weg staat van het gelasten van een concernenquête.
Het oordeel van de OK is in cassatie getoetst door de Hoge Raad. In zijn beschikking van 3 april 2020 oordeelde de Hoge Raad dat in de (door de OK aangehaalde) Landis zaak sprake was van een op die specifieke zaak toegespitst oordeel. De Hoge Raad licht toe dat in die beschikking niet in algemene zin is geoordeeld over de vraag in welke omstandigheden een concernenquête mogelijk is. De Hoge Raad formuleert vervolgens twee criteria:
De Hoge Raad stelt vast dat SNS Reaal en haar dochter SNS Bank met elkaar waren verbonden in een groep (artikel 2:24 b BW). Daarmee is aan de eerste voorwaarde voldaan. Ten aanzien van de tweede voorwaarde heeft de Hoge Raad overwogen dat de OK heeft vastgesteld dat SNS Bank ten opzichte van SNS Reaal enige ruimte had voor het voeren van zelfstandig beleid. Dit impliceert dat het beleid in overwegende werd bepaald door SNS Reaal. Daarmee is voldaan aan de tweede voorwaarde dat SNS Reaal het beleid van SNS Bank mede heeft bepaald. Omdat aan beide voorwaarden is voldaan, heeft de OK dus terecht een concernenquête bevolen, aldus de Hoge Raad.
Met de recente beschikking van de Hoge Raad is het (in de jurisprudentie ontwikkelde) criterium voor het gelasten van een concernenquête verduidelijkt. Bent u aandeelhouder, bestuurder of toezichthouder van een vennootschap of andere rechtspersoon en geïnteresseerd in dit onderwerp, neemt u dan gerust contact met ons op. Wij hebben ruime ervaring met zowel het procederen bij de Ondernemingskamer als het voorkomen daarvan. Wij zijn u graag van dienst.
Door het leggen van conservatoir (derden) beslag worden vermogensbestanddelen van een wederpartij per direct bevroren. Er kan geen overdracht meer plaatsvinden en in bepaalde gevallen kunnen vermogensbestanddelen zelfs elders in bewaring worden gegeven. Deze actie kan druk zetten op de wederpartij waardoor een snelle oplossing kan worden bereikt.
Beslaglegging moet wel altijd worden gevolgd door een bodem of arbitrage procedure, tenzij eerder een buitengerechtelijke oplossing wordt bereikt.
Onterecht leggen van beslag moet worden voorkomen; het kan leiden tot een schadevergoedingsactie.
Wij onderzoeken graag of dit rechtsmiddel in uw situatie tot een spoedige oplossing kan leiden.
Snel een uitspraak nodig van de rechter over een bepaalde urgente situatie? In dat geval is een kort geding een oplossing voor uw situatie. De rechter geeft een voorlopig oordeel waaraan partijen zich al dan niet op straffe van een dwangsom dienen te houden.
Wij denken graag mee over de voor uw situatie passende juridische oplossing.
Dit is in het civiele en bestuurlijke recht de procedure die (al dan niet na hoger beroep) leidt tot een definitieve beslechting van het geschil. Anders dan in een kort geding ligt de nadruk hier veel meer op een schriftelijke uitwisseling van processtukken.
Wij onderzoeken graag of dit de aangewezen procedure is voor uw geschil.
Een partij die zich beroept op de rechtsgevolgen van de door haar gestelde feiten of rechten moet deze bewijzen. Voorafgaand aan iedere gewenste procedure moet derhalve de bewijspositie worden bekeken.
Soms is het bewijs nog niet voldoende in handen van de cliënt. In dat geval is nadere actie gewenst. Te denken valt dan bijvoorbeeld aan het instellen van een (voorlopig) getuigenverhoor of het afdwingen van het verkrijgen van inzage in bepaalde documenten die zich bij de wederpartij bevinden (exhibitieplicht).
Wij zoeken graag met u naar de mogelijkheden om uw bewijsprobleem op te lossen.
Soms ontstaat er in een onderneming een intern geschil tussen aandeelhouders of tussen het bestuur en (enkele) aandeelhouders. Dit kan bijvoorbeeld gaan over de te volgen strategie van de onderneming. In dat geval kan aan de Ondernemingskamer, een speciaal daarvoor geëquipeerde afdeling van het Hof Amsterdam -- bij ons kantoor om de hoek -- een onderzoek naar de gang van zaken binnen de onderneming worden gevraagd. Zo'n onderzoek kan worden voorafgegaan door het vragen van voorlopige voorzieningen, zoals het schorsen van een bestuurder voor de duur van de procedure of het tijdelijk ontnemen van het stemrecht van een aandeelhouder.
Wij denken graag mee over de voor uw situatie passende oplossing.