Praktijkgebieden: Bestuursrecht
Wij schreven al vaker over het horen in bezwaar en het belang daarvan. Op grond van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) geldt als uitgangspunt dat een bestuursorgaan bij de voorbereiding van een besluit zorgvuldig onderzoek doet naar de feiten en belangen. Een uitwerking hiervan is opgenomen in artikel 4:8 Awb. Voordat een bestuursorgaan een beschikking geeft waartegen een belanghebbende – niet de aanvrager – naar verwachting bedenkingen zal hebben, stelt het die belanghebbende in de gelegenheid zijn zienswijze naar voren te brengen. Deze verplichting bestaat alleen indien de beschikking steunt op gegevens over feiten en belangen die de belanghebbende betreffen en deze gegevens niet door de belanghebbende zelf zijn verstrekt.
In de praktijk van het bestuursrecht wordt verdedigd dat artikel 4:8 Awb niet van toepassing is wanneer het gaat om een gebonden beschikking.
Daarvan is sprake als de beschikking is gebaseerd op een bevoegdheid van het bestuursorgaan die geen ruimte laat voor een belangenafweging. Een bepaling waarin is geschreven dat het bestuursorgaan een bepaald besluit kan nemen, betekent dat het bestuursorgaan daarvan ook kan afzien. Dat vergt een belangenafweging van het bestuursorgaan.
Indien een bevoegdheid echter dwingend is geformuleerd (een besluit moet worden genomen, wordt genomen e.d.) is er voor een belangenafweging geen plaats. Dan is er sprake van een gebonden beschikking.
De gedachte dat bij een gebonden beschikking de verplichting tot het vooraf horen op grond van artikel 4:8 Awb niet bestaat, is ontleend aan een uitspraak van de Afdeling bestuursrechtspraak uit 2000.
De Afdeling heeft daarin overwogen dat gelet op de dwingende bepaling waarmee de betrokken bevoegdheid was toegekend, de gevraagde vergunning moest worden verleend. De Afdeling verbond hieraan de conclusie dat er voor afweging van belangen dan geen ruimte bestond. Hieruit volgde volgens de Afdeling dat dan niet wordt voldaan aan artikel 4:8. Er bestond daarom geen verplichting tot toepassing van dit artikel.
Sedertdien wordt in de praktijk veelvuldig bij gebonden beschikkingen toepassing van het horen van belanghebbenden achterwege gelaten.
Er zijn echter twee redenen waarom dit een niet correcte uitvoering van de Awb is.
Ten eerste is het niet zo dat het vooraf horen uitsluitend aan de orde is, indien de voorgenomen beschikking steunt op gegevens over belangen van belanghebbenden. In de uitspraak lijkt de Afdeling daarvan wel uit te gaan. Na de vaststelling door de Afdeling in deze uitspraak dat er geen afweging van belangen plaats vindt bij een gebonden beschikking, vervolgt zij dat dus niet is voldaan aan artikel 4:8 Awb. Maar dit is een te beperkte lezing. In artikel 4:8 Awb gaat het niet alleen om belangen, maar ook om feiten, die de belanghebbende betreffen. Deze feiten dienen zorgvuldig te worden onderzocht, ook bij een gebonden beschikking en ook indien deze feiten belanghebbenden betreffen. Aan de hand van deze feiten kan immers worden vastgesteld of voldaan is aan de toepassingsvereisten van de gebonden bevoegdheid.
Daarom kan niet worden gezegd dat als een afweging van belangen niet aan de orde is, artikel 4:8 Awb dus niet van toepassing is. Het artikel is ook geschreven met het oog op een zorgvuldige vaststelling van de feiten. De Afdeling gaat in de genoemde uitspraak daaraan voorbij.
Ten tweede is er een ontwikkeling in de literatuur en rechtspraak gaande waarin niet langer wordt uitgesloten dat bij gebonden beschikkingen een afweging van belangen kan, en dus ook moet worden verricht. De zaken inzake de toeslagen Wet Kinderopvang hebben hieraan bijgedragen.
Het inzicht dat het evenredigheidsbeginsel ook bij gebonden beschikkingen in acht moet worden genomen wint duidelijk terrein. Gedacht moet worden aan het geval dat wat betreft de feiten is voldaan aan de toepassingsvereisten van een bevoegdheid en dwingend is voorgeschreven dat in dat geval een bepaald besluit moet worden genomen. Dan kunnen zich toch zodanige feiten en omstandigheden voordoen dat het bestuursorgaan bij afweging van de betrokken belangen in redelijkheid van het nemen van dit besluit dient af te zien.
In het licht van deze ontwikkeling kan niet of niet langer worden gesteld dat bij een gebonden beschikking een afweging van belangen niet aan de orde is. En als dat niet langer is uitgesloten, kan evenmin worden gezegd dat bij een gebonden beschikking niet is voldaan aan het in artikel 4:8 Awb en daarom geen verplichting bestaat tot toepassing van dit artikel.
Uit het voorgaande volgt dat de stelling dat artikel 4:8 Awb toepassing mist als het gaat om een gebonden beschikking niet, althans niet meer in overeenstemming is met het recht. Van een dode letter is rechtens geen sprake.
In de praktijk zal het gemeengoed blijven om te stellen dat bij een gebonden beschikking het horen van belanghebbenden achterwege kan blijven. Daaraan draagt bij dat schending van dit voorschrift in de regel door de bestuursrechter door de vingers wordt gezien. Hiervoor wordt een beroep gedaan op artikel 6:22 Awb. Indien aannemelijk is dat de belanghebbenden door de schending van artikel 4:8 Awb niet zijn benadeeld, kan de rechter beslissen het aangevochten besluit in stand te laten. Volgens vaste rechtspraak is dat het geval wanneer het standpunt van belanghebbende in bezwaar naar voren is gebracht. Dat is in de regel het geval.
Resultaat daarvan is dat een mogelijke schending van artikel 4:8 vaak niet eens meer wordt aangevoerd. In de gevallen waarin wel wordt betoogd dat dit voorschrift is geschonden, komt het voor dat de rechter deze vraag niet beantwoord, omdat daaraan toch geen gevolgen zijn verbonden. De eventuele schending wordt dan niet nader onderzocht en in bevestigend geval in de uitspraak vastgesteld.
In de praktijk blijkt er dus wel sprake te zijn van een dode letter.
Door het leggen van conservatoir (derden) beslag worden vermogensbestanddelen van een wederpartij per direct bevroren. Er kan geen overdracht meer plaatsvinden en in bepaalde gevallen kunnen vermogensbestanddelen zelfs elders in bewaring worden gegeven. Deze actie kan druk zetten op de wederpartij waardoor een snelle oplossing kan worden bereikt.
Beslaglegging moet wel altijd worden gevolgd door een bodem of arbitrage procedure, tenzij eerder een buitengerechtelijke oplossing wordt bereikt.
Onterecht leggen van beslag moet worden voorkomen; het kan leiden tot een schadevergoedingsactie.
Wij onderzoeken graag of dit rechtsmiddel in uw situatie tot een spoedige oplossing kan leiden.
Snel een uitspraak nodig van de rechter over een bepaalde urgente situatie? In dat geval is een kort geding een oplossing voor uw situatie. De rechter geeft een voorlopig oordeel waaraan partijen zich al dan niet op straffe van een dwangsom dienen te houden.
Wij denken graag mee over de voor uw situatie passende juridische oplossing.
Dit is in het civiele en bestuurlijke recht de procedure die (al dan niet na hoger beroep) leidt tot een definitieve beslechting van het geschil. Anders dan in een kort geding ligt de nadruk hier veel meer op een schriftelijke uitwisseling van processtukken.
Wij onderzoeken graag of dit de aangewezen procedure is voor uw geschil.
Een partij die zich beroept op de rechtsgevolgen van de door haar gestelde feiten of rechten moet deze bewijzen. Voorafgaand aan iedere gewenste procedure moet derhalve de bewijspositie worden bekeken.
Soms is het bewijs nog niet voldoende in handen van de cliënt. In dat geval is nadere actie gewenst. Te denken valt dan bijvoorbeeld aan het instellen van een (voorlopig) getuigenverhoor of het afdwingen van het verkrijgen van inzage in bepaalde documenten die zich bij de wederpartij bevinden (exhibitieplicht).
Wij zoeken graag met u naar de mogelijkheden om uw bewijsprobleem op te lossen.
Soms ontstaat er in een onderneming een intern geschil tussen aandeelhouders of tussen het bestuur en (enkele) aandeelhouders. Dit kan bijvoorbeeld gaan over de te volgen strategie van de onderneming. In dat geval kan aan de Ondernemingskamer, een speciaal daarvoor geëquipeerde afdeling van het Hof Amsterdam -- bij ons kantoor om de hoek -- een onderzoek naar de gang van zaken binnen de onderneming worden gevraagd. Zo'n onderzoek kan worden voorafgegaan door het vragen van voorlopige voorzieningen, zoals het schorsen van een bestuurder voor de duur van de procedure of het tijdelijk ontnemen van het stemrecht van een aandeelhouder.
Wij denken graag mee over de voor uw situatie passende oplossing.